ECLI:NL:RBZWB:2025:6646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
C/02/438306 / JE RK 25-1413
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met zorgen over opvoedsituatie en veiligheid

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 augustus 2025 een nadere beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie en de veiligheid van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er reële zorgen zijn, onder andere naar aanleiding van uitspraken van de kinderen over huiselijk geweld. De moeder van de kinderen heeft de zorgen betwist en is van mening dat de spoedmaatregelen onterecht zijn genomen. Tijdens de zitting is de moeder bijgestaan door haar advocaat en is er een tolk aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de opvoedsituatie bij de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen voor de verzochte duur, met de nadruk op het belang van de veiligheid en stabiliteit van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/438306 / JE RK 25-1413
Datum uitspraak: 8 augustus 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats 1] ( [land 1] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats 2] ( [land 2] ),
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat; mr. R.T.A.G. Keller te Tilburg.
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 28 juli 2025 en alle daarin genoemde stukken;
  • het bericht van mr. Keller van 29 juli 2025;
  • het bericht met bijlagen van mr. Keller van 5 augustus 2025.
1.2.
Op 6 augustus 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben allebei een andere vader. Beide vaders zijn onbekend.
2.4.
Het is onbekend of de vaders het ouderlijk gezag uitoefenen.
2.5.
Bij voornoemde beschikking van 28 juli 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 juli 2025 tot 11 augustus 2025. Ook heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend in een voorziening voor pleegzorg, een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) en een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 juli 2025 tot 11 augustus 2025. Het resterende deel van de verzoeken is aangehouden tot de zitting van 6 augustus 2025.

3.De (resterende) verzoeken

3.1.
Thans ligt ter beoordeling voor of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 28 juli 2025 dient te worden herroepen.
3.2.
Daarnaast ligt ter beoordeling voor het resterende deel van de verzoeken om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht te stellen van de GI, met ingang van 11 augustus 2025 tot 28 oktober 2025, en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlenen in een voorziening voor pleegzorg, een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) en een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 11 augustus 2025 tot 28 oktober 2025.
3.3.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad, samengevat, het navolgende aangevoerd.
De Raad heeft op 28 juli 2025 de spoedmaatregelen verzocht omdat er forse zorgen waren over de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Naar aanleiding van een telefoontje van de moeder naar 112 kwam de politie ter plaatse. De politie en Veilig Thuis zijn langdurig bij het gezin geweest om de aanleiding van het telefoontje te achterhalen. Bij aankomst zijn de moeder en de kinderen van elkaar gescheiden. De kinderen hebben toen zeer zorgelijke uitspraken gedaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaven aan dat zij, in ieder geval wekelijks, getuige waren van mishandelingen van de partner van de moeder richting de moeder. Zij wisten daarbij ook te vermelden hoe de mishandelingen hebben plaatsgevonden en dat zij hier niet met anderen over mochten praten. Gezien werd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] extreem angstig waren en dat zij niet alleen achtergelaten durfden te worden. Vanwege de emotionele belasting van de kinderen en hun geuite angsten heeft de Raad ervoor gekozen om de spoedmaatregelen te verzoeken. De betrokken instanties hebben die dag meerdere uren geprobeerd helderheid te krijgen over de situatie maar vanwege de boosheid en de verwarde indruk van de moeder was het niet mogelijk om met de moeder te praten en afspraken met haar te maken. Veilig Thuis heeft gezien dat de moeder op dat moment onvoldoende emotioneel beschikbaar was voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij kon zich niet inleven in haar kinderen noch aansluiten bij wat deze nodig hadden.
4.2.
Gelet op het voorgaande handhaaft de Raad zijn verzoek. De voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn noodzakelijk om duidelijkheid te kunnen verkrijgen over de opvoedsituatie. Ongeacht of het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, is het zeer zorgelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] deze uitspraken hebben gedaan. De Raad heeft de partner van de moeder opgezocht en deze komt veelvuldig voor in verband met huiselijk geweld richting ex-partners. De Raad wenst dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo snel mogelijk terug bij de moeder geplaatst worden maar daarvoor moet eerst duidelijk zijn dat de kinderen én de moeder veilig zijn. De Raad zal hiernaar een onderzoek starten. In zijn onderzoek zal de Raad ook de betrokken hulpverlening benaderen en onderzoek doen naar de biologische vaders.
4.3.
De Raad verzoekt een brede machtiging uithuisplaatsing te verlenen omdat de verblijfplaatsen schaars zijn. Hoewel de insteek is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo dicht mogelijk bij de moeder en hun school geplaatst worden, is het voornamelijk belangrijk dat zij veilig zijn en dat zij niet worden belast. De Raad kan niet inschatten op welke termijn de kinderen weer terug bij de moeder geplaatst kunnen worden. Dit is afhankelijk van de inzet van de moeder en of zij de garantie kan geven dat zij doet wat nodig is om de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te waarborgen. De GI dient de komende periode samen met de moeder een plan op te stellen zodat de kinderen én de moeder veilig zijn en de kinderen, eventueel met behulp van hulpverlening, verder bij de moeder kunnen opgroeien.

5.De standpunten van de minderjarigen en belanghebbenden

5.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de kinderrechter, samengevat, verteld dat zij nooit geslagen zijn. De moeder is wel regelmatig mishandeld en [minderjarige 2] kreeg daarvan pijn in haar buik. Op dit moment hebben zij het goed bij het gezinshuis. Zij krijgen daar eten, kunnen er slapen en ervaren rust. Desondanks missen zij de moeder heel erg en willen zij graag terug naar hun eigen school in [woonplaats] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven tot slot aan dat zij met niemand hoeven te praten. Zij ervaren genoeg steun aan elkaar.
5.2.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij nadrukkelijk betwist dat er enige vorm van onveiligheid in haar opvoedsituatie heeft plaatsgevonden. Zij is dan ook emotioneel en boos over wat er op 28 juli 2025 is gebeurd. Zij heeft niet met 112 gebeld vanwege onveiligheid in haar thuissituatie. Door de urenlange aanwezigheid van de politie en Veilig Thuis én door het gebrek aan fatsoenlijke tolkmogelijkheden liepen de emoties bij de moeder hoog op. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn vervolgens uit huis geplaatst en de moeder is daarna een week lang in het ongewis gelaten over hun verblijf en welzijn. De moeder voelt zich niet gehoord of serieus genomen en vindt dat de betrokken instanties zeer onprofessioneel en vooringenomen te werk zijn gegaan. Er was geenszins sprake van een zodanige crisissituatie die noodzaakte tot de inzet van spoedmaatregelen. Er was/is geen vermoeden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de spoedmaatregelen waren allerminst noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging weg te nemen. Er heeft nooit huiselijk geweld binnen het gezin plaatsgevonden en er is zonder enige objectieve onderbouwing gegrepen naar de meest ultieme maatregel, te weten een uithuisplaatsing. Ook is er geen enkele voorinformatie over het gezin bekend. Het gezin leeft al jaren in deze samenstelling en er zijn nooit meldingen vanuit instanties of derden binnengekomen. Het gezin heeft ook al anderhalf jaar contact met [hulpverlening] en daar zijn ook nooit zorgen geuit. De moeder begrijpt dan ook niet waarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis zijn geplaatst. Wat de zorgelijke uitspraken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft, kan de moeder deze uitspraken enkel plaatsen tegen de achtergrond dat de kinderen verbolgen waren over het feit dat zij niet op vakantie konden vanwege het werk van de partner van de moeder. Daarbij heeft [minderjarige 1] een uiterst rijke fantasie waarin hij [minderjarige 2] vaak meeneemt.
Kortom, ontbreekt het aan een ernstig vermoeden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daarbij staat het gezin open voor vrijwillige hulpverlening. Het gezin krijgt immers al geruime tijd hulp vanuit [hulpverlening] en de moeder heeft zich nooit zorgmijdend opgesteld.
Tot slot geeft de moeder aan dat zij het niet nodig vindt om te vermelden wie de vaders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn. Zij is de wettelijke vertegenwoordiger en de vaders zijn niet bij de kinderen betrokken.
Gelet op het voorgaande verzoekt de moeder primair om de spoedbeslissing van 18 juli 2025 te herroepen en het resterende deel van de verzoeken af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder in ieder geval het resterende deel van de uithuisplaatsing af te wijzen zodat de uithuisplaatsing afloopt op 11 augustus 2025. Meer subsidiair verzoekt de moeder de uithuisplaatsing te verlenen tot 18 augustus 2025. Op die manier hoeven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet weer van verblijfplek te wisselen. Nog meer subsidiair is de moeder bereid om in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling mee te werken aan hulpverlening in haar thuissituatie.
5.3.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het goed hebben bij het gezinshuis maar dat zij wel graag terug naar huis willen.
Zij stellen daaraan echter wel de duidelijke voorwaarde dat er thuis niet meer geslagen wordt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op dit moment op een noodplek. Als zij niet terug thuis worden geplaatst, zal er binnen twee weken een nieuwe plek voor hen gevonden moeten worden. De plekken zijn echter schaars en de kans is groot dat er landelijk gezocht moet worden naar een plek. De GI kan daarom niet garanderen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op hun school kunnen blijven én niet van elkaar gescheiden worden. Het plan is daarom ook om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo snel mogelijk terug thuis te plaatsen. De ambulante hulpverlening kan op korte termijn starten maar hiervoor is de medewerking van de moeder noodzakelijk. De uitspraken die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gedaan zijn zorgelijk, ongeacht wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Er moet een veiligheidsplan opgesteld worden met de moeder. Zo lang de moeder geen medewerking verleent, zal het werken naar een thuisplaatsing moeizaam verlopen.

6.De (nadere) beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
Aangezien [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de moeder de Poolse nationaliteit hebben, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en, zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
6.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
6.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
6.4.
De kinderrechter verwijst naar de beschikking van 28 juli 2025. Hierbij zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst met ingang van 28 juli 2025 tot 11 augustus 2025, zonder daaraan voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Tijdens de zitting is de moeder in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze op het verzoek kenbaar te maken.
6.5.
De kinderrechter dient te beoordelen of er tijdens de zitting nieuwe feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 28 juli 2025 zou moeten worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat hiervan geen sprake is. Ondanks dat de moeder de zorgen om de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betwist, is de kinderrechter van oordeel dat de spoedbeslissing op juiste gronden is genomen vanwege de uiterst zorgelijke uitspraken die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gedaan. Ook gaat de kinderrechter aan het verweer van de moeder, dat de instanties haar niet hebben gehoord, voorbij. De instanties hebben urenlang naar andere oplossingen gezocht en geprobeerd daarover met de moeder in gesprek te gaan. De moeder stond hier echter niet voor open. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de spoedbeslissing van 28 juli 2025 op juiste gronden is genomen en dat deze dus in stand blijft.
Inhoudelijke beoordeling resterende verzoeken
6.6.
Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de
kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde
instelling als een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste
lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor
de minderjarige weg te nemen.
6.7.
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een
minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die
minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag
uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.8.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.9.
Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de zitting is besproken, blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat er reële zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zorgelijke uitspraken gedaan over huiselijk geweld vanuit de partner van de moeder richting de moeder. Zij hebben dit niet alleen verteld aan Veilig Thuis en de politie maar hebben dit ook aangegeven in het gesprek met de kinderrechter. Er is zelfs tegen de kinderrechter verteld dat [minderjarige 2] pijn voelt in haar buik als haar moeder wordt mishandeld. Ook tegen de GI hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verteld dat zij alleen terug naar huis willen als er niet meer wordt geslagen. Deze signalen vanuit de kinderen dienen serieus genomen te worden, ongeacht of het huiselijk geweld daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In dat kader verwerpt de kinderrechter dan ook het verweer van de moeder dat de kinderen deze signalen mogelijk uiten vanwege het niet doorgaan van een vakantie. De kinderrechter begrijpt niet dat de moeder dit als argument aanhaalt en vindt het zorgelijk dat de moeder zich onvoldoende kan inleven in haar kinderen en hen kan erkennen in het gevoel dat deze hebben. Deze omstandigheden maken in ieder geval dat er naar het oordeel van de kinderrechter een ernstig vermoeden is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De veilige en stabiele basis die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben, is ernstig in het gedrang vanwege de zorgen om hun emotionele en fysieke veiligheid.
6.10.
Hoewel de moeder aangeeft hulpverlening te aanvaarden, is tijdens de zitting gebleken dat zij nog steeds hoog in haar weerstand zit. De moeder heeft daarbij geen openheid van zaken verschaft aan de betrokken instanties, zulks terwijl de politie en Veilig Thuis zich daar urenlang voor hebben ingespannen. Zij erkent de geuite zorgen niet en lijkt zich op dit moment onvoldoende in te kunnen leven in [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter heeft er daarom onvoldoende vertrouwen in dat de moeder in het vrijwillig kader zal meewerken aan hulpverlening en dat zij duidelijkheid zal verschaffen over voornoemde zorgen.
De kinderechter is dan ook van oordeel dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is en zij zal het verzoek van de Raad dan ook toewijzen voor de verzochte duur.
6.11.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment nog noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Zoals al overwogen, dienen de signalen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] serieus genomen te worden. Er moet zicht komen op de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder heeft echter nog geen openheid van zaken gegeven en wenst niet met de instanties in gesprek te gaan om veiligheidsvoorwaarden op te stellen. Zonder een volledig beeld van de opvoedsituatie én een waterdicht veiligheidsplan, kan de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de opvoedsituatie van de moeder onvoldoende gewaarborgd worden. Het is in die omstandigheden gelegen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment niet terug naar de moeder kunnen. Hoewel de kinderrechter het standpunt van de moeder dat een uithuisplaatsing impact heeft op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderschrijft, acht zij het voornamelijk van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet belast worden, veilig zijn én tot rust kunnen komen.
6.12.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de brede machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen, zoals door de Raad is verzocht. Het is positief dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het fijn hebben op de plek waar zij nu verblijven. Desondanks is het de realiteit dat er een tekort aan verblijfplekken is en dat de plek waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu verblijven een noodplek betreft. De kinderrechter begrijpt dat de GI haar zoekgebied moet vergroten voor een vervolgplek
maar benadrukt met klem dat getracht moet worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij elkaar te plaatsen.Tijdens het kindgesprek is namelijk gebleken dat de kinderen heel veel steun aan elkaar hebben. Ook is het van belang dat het contact met de moeder wordt voortgezet en dat er aandacht is voor de wens van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om terug te keren naar hun huidige school.
6.13.
Met de Raad en de GI is de kinderrechter van oordeel dat gewerkt moet worden aan een terugplaatsing bij de moeder maar dat dit enkel kan als er een plan is opgesteld om de veiligheid van de kinderen te garanderen. De kinderrechter hoopt dan ook ten zeerste dat de weerstand van de moeder af zal nemen en dat zij de samenwerking met de GI aangaat en dat zij openheid van zaken verschaft. De GI kan enkel de mogelijkheden voor een terugplaatsing onderzoeken als de moeder haar medewerking verleent en open staat om veiligheidsafspraken te maken.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.14.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van de kinderen is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen kan worden uitgevoerd.
6.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van de GI met ingang van 11 augustus 2025 tot 28 oktober 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) en/of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 11 augustus 2025 tot 28 oktober 2025;
7.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2025 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.