15.4Voorwaardelijke verplichting mitigerende maatregelen flora en fauna
Alvorens de infrastructurele voorzieningen in de bestemming 'Verkeer' in gebruik kunnen worden genomen, dienen de mitigerende voorzieningen ten behoeve van flora en fauna zoals opgenomen op de kaart 'Mitigerende maatregelen [weg] ' die als bijlage 4 bij deze regels gevoegd is, gerealiseerd te zijn.
14. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat het in afwijking van artikel 15.2 tot en met artikel 15.4 van het PIP een omgevingsvergunning kan verlenen met het stellen van planologische voorschriften. Deze planologische voorschriften (voorschrift 2 bij de omgevingsvergunning) luiden als volgt.
“Om te voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moeten de volgende voorschriften worden opgevolgd en uitgevoerd:
Voorliggend project dient te worden ingepast en duurzaam te worden beheerd zoals opgenomen in het Landschappelijk inpassingsplan dat is toegevoegd als bijlage bij de ruimtelijke motivering.
Voor de realisatie van voorliggend plan dient rekening te worden gehouden met de genoemde maatregelen in de Natuurtoets die is toegevoegd als bijlage bij de ruimtelijke motivering.”
Het college heeft ter onderbouwing van zijn besluit ook verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing van [B.V. 1] ‘Onderbouwing buitenplanse omgevingsplanactiviteit tijdelijke ontsluitingsweg [vergunninghoudster] te [plaats] ’, een rapport van 11 februari 2025 dat in opdracht van vergunninghoudster is opgesteld. Het college heeft bepaald dat dit rapport onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning, zodat het daarmee ook dient ter onderbouwing van de beslissing tot afwijking van de in geschil zijnde voorwaardelijke verplichtingen.
15. Dat, zoals verzoekers hebben aangevoerd, uit louter kostenoverweging de voorwaardelijke verplichtingen uit het PIP zijn omzeild, wordt door het college weersproken. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat de voorwaardelijke verplichtingen uit het PIP zijn opgelegd met het oog op de aanleg van de volledige en definitieve nieuwe [weg] en het effect dat die aanleg heeft op onder andere natuur en landschap. Die volledige en definitieve aanleg is hier niet aan de orde; hier gaat het om een tijdelijke ontsluiting met een veel beperkter omvang dan de toekomstige aanleg van de volledige [weg] . Het college verwijst naar de ruimtelijke onderbouwing, waarin volgens hem in beeld is gebracht wat de effecten zijn van de tijdelijke ontsluitingsweg op de belangen waarvoor de voorwaardelijke verplichtingen zijn opgelegd. Het college meent dat het met de planologische voorschriften in het bestreden besluit is tegemoetgekomen aan die belangen.
Dat het college op die manier de voorwaardelijke verplichtingen uit het PIP heeft geïnterpreteerd en beredeneerd en de effecten van de tijdelijke ontsluitingsweg heeft beoordeeld, acht de voorzieningenrechter niet onzorgvuldig of onaanvaardbaar.
De voorzieningenrechter ziet dat ook bevestigd in de ruimtelijke onderbouwing. In de ruimtelijke onderbouwing is voor elke voorwaardelijke verplichting uit het PIP toegelicht welke belangen deze beoogt te beschermen en welk doel deze dient. Vervolgens heeft [B.V. 1] daaraan conclusies verbonden.
Artikel 15.2: Dit artikel gaat over een fonds voor kwaliteitsverbetering van het landschap. In de ruimtelijke motivering is een kaartje opgenomen (figuur 9) waarop zijn ingetekend de locaties waar de versterking van (mozaïek)landschap kan plaatsvinden. Vervolgens is toegelicht dat de tijdelijke ontsluitingsweg een klein en specifiek stuk infrastructuur is en dat de werkzaamheden geen invloed hebben op de landschapswaarden van het (mozaïek)landschap zoals in het kwaliteitsverbeteringsplan is uiteengezet en dat daarmee geen financiële middelen zijn gemoeid die voor dat kwaliteitsverbeteringsplan zijn voorzien. Wel heeft vergunninghoudster voor de tijdelijke ontsluitingsweg een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als bijlage 1 bij de ruimtelijke onderbouwinging is gevoegd. Volgens [B.V. 1] zijn daarin duurzame landschapselementen opgenomen die ook na de aanleg van de [weg] behouden kunnen blijven. Ter zitting is door het college en vergunninghouder uiteengezet dat de in dat landschappelijke inpassingsplan voorziene landschapselementen niet óók onderdeel uitmaken van het bij het PIP behorende kwaliteitsverbeteringsplan en ten opzichte van dat plan juist aanvullend zijn.
In de ruimtelijke onderbouwing is daaraan nog toegevoegd dat er ook een herplantplicht geldt voor 52 bomen die zijn gekapt voor de aanleg van [vergunninghoudster] . Deze bomen zullen in de vorm van een tweede en een derde begeleidende bomenrij een deel van het noordelijke tracé van de ontsluitingsweg begeleiden. Daardoor wordt volgens [B.V. 1] extra kwaliteit toegevoegd.
Het college stelt dat met het landschappelijk inpassingsplan wordt aangesloten bij de maatregelen uit het kwaliteitsverbeteringsplan van het PIP en dat om die reden kan worden afgeweken van de voorwaardelijke verplichting uit artikel 15.2 van het PIP.
Artikel 15.3: Dit artikel dient ter bescherming van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). In de ruimtelijke onderbouwing is een kaartje genomen (figuur 15)waarop de ligging van het de gronden die tot het NNB worden gerekend is ingetekend en waarop is aangegeven op welke plekken de aanleg van de [weg] leidt tot doorsnijding van de gebieden die behoren tot het NNB. Vervolgens is toegelicht dat de tijdelijke ontsluitingsweg niet is geprojecteerd in het NNB en dat de activiteit het NNB dus ook niet direct zal aantasten. Vermeld is dat de afstand tot het NNB 400 meter bedraagt. Toegelicht is verder dat de provincie Noord-Brabant rekening houdt met de externe werking van geluid op NNB-gebieden, maar dat figuur 16laat zien dat de ontsluitingsweg geen externe werking heeft op het NNB. Ook zijn er volgens [B.V. 1] geen overige effecten die externe werking als gevolg hebben op het NNB. [B.V. 1] concludeert daaruit dat compenserende maatregelen vanwege de aanleg van de tijdelijke ontsluitingsweg niet nodig zijn.
Het college heeft die conclusie overgenomen en vindt dat om die reden kan worden afgeweken van de voorwaardelijke verplichting uit artikel 15.3 van het PIP.
Artikel 15.4: Dit artikel verplicht tot het treffen van mitigerende voorzieningen voor flora en fauna alvorens de infrastructurele voorzieningen in de bestemming ‘Verkeer’ in gebruik worden genomen. Om aan deze voorwaarde te voldoen, is onderzocht of de tijdelijke ontsluiting gevolgen heeft voor beschermde diersoorten en gebieden. Verwezen wordt naar de Natuurtoets [vergunninghoudster] , uitgevoerd in april 2024 door [B.V. 2] Uit de natuurtoets is gebleken dat er in het gebied waar de tijdelijke ontsluitingsweg is gepland, biotoop aanwezig is dat geschikt kan zijn als mogelijk leefgebied voor de alpenwatersalamander. [B.V. 2] heeft daarom nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de alpenwatersalamander maar deze in het gebied niet aangetroffen. Rapporten van deze onderzoeken zijn als bijlage 2 en 3 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Geconcludeerd is dat de aanleg en de ingebruikname van de tijdelijke ontsluitingsweg geen negatieve effecten heeft op de omliggende beschermde gebieden of soorten en dat mitigerende maatregelen dus niet nodig zijn. [B.V. 1] merkt daarbij op dat er wel een algemene zorgplicht geldt en adviseert daarom om vergunningsvoorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden waarin deze zorgplicht wordt geborgd.
Het college heeft in een vergunningvoorschrift bepaald dat rekening moet worden gehouden met de in de natuurtoets omschreven maatregelen en meent dat het daarmee heeft kunnen afwijken van de voorwaardelijke verplichting uit artikel 15.4 van het PIP.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich met de hiervoor uiteengezette onderdelen van de ruimtelijke motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Uit de ruimtelijke motivering blijkt ook – anders dan verzoekers hebben betoogd – dat vergunninghoudster niet louter uit kostenoverweging heeft afgezien van de voorwaardelijke verplichtingen uit het PIP. De voorzieningenrechter volgt verzoekers ook niet in hun standpunt dat de gevolgen van de aanleg van de tijdelijke ontsluitingsweg voor natuur en landschap in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende in beeld zijn gebracht. Verzoekers hebben geen deskundigenrapport ingebracht waaruit blijkt dat de gevolgen van de aanleg voor natuur en landschap door [B.V. 1] zijn onderschat of niet juist zijn ingeschat. Verzoekers hebben ook gesteld dat zij het merkwaardig vinden dat er in het kader van de natuurtoets geen beschermde soorten zijn aangetroffen in het gebied waar de tijdelijke ontsluitingsweg is gepland. Dat verzoekers dat merkwaardig vinden is niet te beschouwen als een voldoende betwisting van de conclusies uit het onderzoek net zo min als de ter zitting vrij algemeen gestelde kritiek op het onderzoek zelf. Verzoekers hebben niet gesteld dat de alpenwatersalamander wel voorkomt in het gebied en hebben daarvan ook geen onderbouwing geleverd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de uitgevoerde natuurtoets en het aanvullend onderzoek van de [B.V. 2] en aan de juistheid van de getrokken conclusies.
Over de landschappelijke inpassing hebben verzoekers nog opgemerkt dat de herplantplicht van 52 bomen in geen verhouding staat tot de gekapte meer dan 100 jaar oude houtwallen. Het kappen van bomen is echter met het bestreden besluit niet vergund. Een herplantplicht is in een ander besluit opgelegd en valt daarmee buiten de omvang van dit geding.
Ter zitting hebben verzoekers opgemerkt dat er 104 bomen moesten worden herplant, waarvan er 52 zullen worden gebruikt bij de landschappelijke inpassing van het in geschil zijnde stuk weg en dat dat “een sigaar uit eigen doos” is. Het college en vergunninghoudster hebben opgemerkt dat er 52 bomen op binnen het gebied van [vergunninghoudster] tegen de [straat 2] komen en dat er nog 52 bomen op het [veld] worden herplant. De gemachtigde van het college en vergunninghoudster heeft desgevraagd ter zitting uitdrukkelijk gesteld dat de 52 bomen niet worden aangewend ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de thans in geschil zijnde weg.
De voorzieningenrechter leest echter in ruimtelijke onderbouwingdat er 52 van de te herplanten bomen als tweede en derde bomenrij zullen worden aangeplant naast of bij de landschappelijke inpassing voor het nu aan te leggen stuk weg. Daarbij is ook in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen dat die 52 bomen geen onderdeel uitmaken van de berekening of er voldoende wordt geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering.
Wat er ook zij van de verwarrende stellingen van vergunninghouder en college ter zitting over het herplanten van de 52 bomen die niet binnen het gebied van het te ontwikkelen bedrijventerrein worden herplant: beoordeeld dient te worden of het college voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom van de voorwaardelijke verplichting wordt afgeweken. Zoals hiervoor is overwogen, acht de voorzieningenrechter die motivering in de door het college overgenomen ruimtelijke onderbouwing voldoende. Zeker nu duidelijk is geworden dat de verplichtingen waarvan bij de betwiste beslissing wordt afgeweken nog in volle omvang gelden als op grond van het PIP de voorziene reconstructie van de [straat 1] alsnog wordt uitgevoerd.
17. Verzoekers hebben aangevoerd dat een stikstofvoortoets ontbreekt en dat significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden nu niet uit te sluiten zijn. Ook daarvoor geldt dat dit onderwerp buiten de omvang van het geding valt. Het college en vergunninghoudster hebben in het verweerschrift toegelicht dat een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit bij gedeputeerde staten moet worden aangevraagd en dat artikel 5.7 van de Omgevingswet het mogelijk maakt om omgevingsvergunningen voor verschillende activiteiten los van elkaar aan te vragen. De voorzieningenrechter acht dit een juiste uitleg. Naar de voorzieningenrechter begrijpt hebben verzoekers ter zake van de aanleg van de weg bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een verzoek om handhaving ingediend, zodat een geschil over het wel of niet nodig zijn van een omgevingsvergunning voor een Natura-2000 in die procedure aan de orde komt. Op een de uitkomst daarvan kan de voorzieningenrechter in deze procedure niet vooruit lopen.
18. Verzoekers hebben aangevoerd dat er aanvullend archeologisch onderzoek had moeten worden uitgevoerd of moet worden uitgevoerd voordat de tijdelijke ontsluitingsweg wordt aangelegd. De voorzieningenrechter volgt verzoekers daarin niet. De gronden binnen de bestemming waarop de tijdelijke ontsluitingsweg is gepland, hebben in het PIP niet de bestemming ‘Waarde – Archeologie’, zodat het niet uitvoeren of niet voldoende uitvoeren van zo’n onderzoek niet kan leiden tot het oordeel dat de vergunning niet mocht worden verleend.