In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 oktober 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder het bezwaar van de gemachtigde van de belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2024 ongegrond verklaard, maar het bezwaar van de belanghebbende zelf werd gegrond verklaard, met een vastgestelde WOZ-waarde van € 366.000. De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd door mr. A.K. Bisoen aanwezig waren.
De belanghebbende is eigenaar van een hoekwoning uit 1959, met diverse uitbreidingen en zonnepanelen. Tijdens de zitting bleek dat de waarde van de woning niet meer in geschil was, maar dat er nog een geschil bestond over de proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 51 moest vergoeden, evenals de proceskosten. De rechtbank berekende de proceskostenvergoeding op € 777, rekening houdend met de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen en de relevante artikelen van de Wet WOZ.
De uitspraak werd gedaan door mr. V.A. Burgers, in aanwezigheid van griffier mr. W.M.C. Oomen, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2024, en bepaalde de WOZ-waarde van de woning op € 366.000, met een overeenkomstige vermindering van de aanslag OZB. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.