ECLI:NL:RBZWB:2025:6529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
02-055015-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Schotanus
  • mr. Hamburger
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van diefstallen met bedreiging

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van twee diefstallen. De feiten vonden plaats op 30 januari 2024, waarbij de verdachte samen met anderen onder bedreiging van een mes goederen heeft weggenomen van twee slachtoffers, die via Marktplaats afspraken hadden gemaakt om hun spullen te verkopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de feitelijke uitvoerder was van de diefstallen, maar wel een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding en afhandeling van de diefstallen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarbij de rechtbank rekening hield met zijn blanco strafblad en de positieve veranderingen in zijn leven. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de immateriële schade voor een deel heeft afgewezen, omdat de verdachte partieel is vrijgesproken van de geweldselementen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte in het geheel van de gepleegde diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-055015-24
vonnis van de meervoudige kamer van 30 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 september 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen op 30 januari 2024 onder bedreiging van een mes een telefoon heeft weggenomen van [slachtoffer 1] (
feit 1) en een iPad heeft weggenomen van [slachtoffer 2]
(feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde diefstallen, in vereniging en onder bedreiging van een mes, heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan komen wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op enige wijze bij de diefstallen betrokken was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat op 30 januari 2024, bij een woning in Tilburg rond 18:30 uur, en vervolgens rond 19:15 uur bij een woning in Udenhout, diefstallen plaats hebben gevonden. Voorafgaand aan de diefstallen is met de aangevers afzonderlijk via Marktplaats een afspraak gemaakt om bij aangevers aan huis een iPad 11 Pro met toetsenbord van Brydge (van [slachtoffer 2] ) respectievelijk een Samsung S21 Ultra telefoon (van [slachtoffer 1] ) te kopen. Vier verdachten zijn in een auto naar de woning van [slachtoffer 2] in Tilburg gereden, waarna twee van hen – waaronder in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 1] – bij [slachtoffer 2] aan de deur zijn gegaan en een iPad in originele verpakking met een toetsenbord van Brydge hebben weggenomen. Vervolgens zijn de vier verdachten doorgereden naar de woning van [slachtoffer 1] in Udenhout, alwaar door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een Samsung telefoon bij [slachtoffer 1] is weggenomen.
Bij de diefstallen waren steeds
ten minstevier personen betrokken, te weten de medeverdachten die aan de deur zijn geweest bij aangevers, en twee andere medeverdachten die als bestuurder en bijrijder een rol hebben gehad in de gepleegde diefstallen. Zij waren op de hoogte van de adressen waar de diefstallen zouden worden gepleegd en gaven daartoe instructies.
Medeplegen (diefstal in vereniging)
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde feiten en of die betrokkenheid als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – materiële en/of intellectuele – bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is. De vraag of daarin is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Er kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding dan wel afhandeling.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet één van de twee feitelijke uitvoerders was van de diefstallen in/bij de woning van de aangevers. Op basis van het dossier kan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder of de bijrijder was.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde het volgende af.
Bij de aanhouding van verdachte op 13 juni 2024 is een witte Iphone 13 in beslag genomen, waarover verdachte heeft verklaard dat dit zijn telefoon betreft en dat hij deze als enige gebruikt. Het telefoonnummer dat op dat moment op deze telefoon in gebruik was betrof + [telefoonnummer] . Met de telefoon van verdachte, met telefoonnummer + [telefoonnummer] , zijn op 30 en 31 januari 2024 de volgende berichten verstuurd naar ene ‘ [persoon] ’:
30 januari 2024 om 1.45 uur:“Kan je iets met veel telefoons laptops dure electronica ik ben bezig met iets”.
Op het antwoord van [persoon]
“Heb je tijd om 18 uur”wordt gereageerd
om 15.47 uur: “Ja k ben r nog mee bezig ik stuur je door als k dinge heb”.
Op 31 januari 2024 om 00.34 uur volgt een filmpje waarop een zwarte Samsung S21 Ultra telefoon, een iPad met bijbehorende doos en een doos van een keyboard van het merk Brydge te zien zijn voorzien van het bericht
“Kan je hier iets mee”.
Enkele minuten daarna, op 31 januari 2024 om 00.36 uur, is een weblink bezocht die te herleiden is naar een ‘Brydge MAX+ keyboard iPad Pro 12,9-inch’.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] elkaar kennen, en dat verdachtes telefoon kort na de tweede diefstal in Udenhout, om 19:47 uur, en om 21:39 uur contact met [medeverdachte 2] gsm heeft gezocht. [medeverdachte 2] verklaart hierover dat toen verdachte zou hebben gehoord dat hij was opgepakt hij hem uit bezorgdheid belde. Die gang van zaken vindt echter geen steun in het dossier, gelet op het feit dat [medeverdachte 2] om 19:47 uur, dat wil zeggen nog voor zijn aanhouding om 19:50 uur, door verdachte is gebeld. Verdachte heeft geen antwoord willen geven op de vraag of hij [medeverdachte 2] kent en waarom hij [medeverdachte 2] op dat moment belde.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte de dag voorafgaand en ook nog enkele uren voorafgaand aan de diefstallen bezig was met het verkrijgen van (onder andere) telefoons en laptops, waarvoor hij op voorhand op zoek was naar een afnemer ( [persoon] ). Verdachte had bovendien slechts enkele uren na de diefstallen de beschikking over een zeer specifieke combinatie van goederen, te weten een Samsung telefoon, een iPad in doos en een Brydge toetsenbord – exact hetzelfde als de bij de diefstallen weggenomen goederen, die hij aan een ander (deze [persoon] ) heeft aangeboden. De rechtbank leidt uit de specifieke combinatie van goederen in onderling verband met de overige bewijsmiddelen af, dat het hier de bij de diefstallen op 30 januari 2024 weggenomen telefoon en Ipad met toetsenbord van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betreft.
Verdachte heeft hierover geen verklaring willen afleggen. Een aannemelijke verklaring voor het feit dat verdachte de gestolen goederen enkele uren na de diefstallen voorhanden heeft gehad blijft uit, dit terwijl gelet op de verdere inhoud van de bewijsmiddelen wel een aannemelijke de redengevendheid ontzenuwende verklaring van verdachte mag worden verwacht. Volgens vaste jurisprudentie kan verdachte hierom als dief van de goederen worden aangemerkt (zie onder meer HR 3 juni 1997, NJ 1997, 584).
Alle omstandigheden in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat sprake is van diefstallen in vereniging begaan. Verdachte was onderdeel van het nauwe en bewuste samenwerkingsverband van ten minste vier personen, die de diefstallen heeft gepleegd. De rechtbank acht de rol van verdachte in de voorbereiding en afhandeling van de diefstallen van dermate (materieel) gewicht dat sprake is van diefstallen in vereniging. De diefstallen zijn planmatig aangepakt waarbij is samengewerkt, duidelijk is afgestemd wie welke rol had – het plannen van de diefstallen (maken van afspraken met aangevers), het daadwerkelijk plegen van de diefstal, het rijden, en het verkopen van de goederen –, welke rollen min of meer inwisselbaar waren. Het feit dat verdachte geen rol had in het feitelijk wegnemen van de goederen aan de deur maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit het feit dat verdachte zowel kort voorafgaand aan het plegen van de diefstallen contact heeft gezocht met een potentiële afnemer, als kort na het plegen van de feiten contact heeft gezocht met een van de medeverdachten, leidt de rechtbank af dat verdachte een substantiële (ten minste intellectuele) bijdrage heeft gehad aan het plegen van de feiten, en ook betrokken is geweest bij de voorbereiding daarvan.
De rechtbank acht gelet op voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging begaan van de tenlastegelegde diefstallen.
Partiële vrijspraak
Bij de diefstallen is gedreigd met geweld door het tonen van een mes aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet valt af te leiden dat verdachte betrokken was bij het maken van afspraken over het meenemen van een mes, dan wel het gebruiken van een mes bij de diefstallen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van het gebruik van een mes en evenmin dat hij opzet hierop had. De rechtbank zal verdachte hierom partieel vrijspreken van de tenlastegelegde geweldselementen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 30 januari 2024 te Udenhout,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een telefoon (merk Samsung),
toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
2
op 30 januari 2024 te Tilburg,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een IPad, toebehorende aan [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, voor diefstallen met dreiging met geweld, in vereniging begaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, gezien het tijdsverloop, het blanco strafblad van verdachte, maar vooral gezien de positieve wending die verdachte aan zijn leven heeft gegeven en die niet mag worden doorkruist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen, waaronder minderjarigen, schuldig gemaakt aan twee diefstallen. Via Marktplaats is een afspraak met de slachtoffers gemaakt om van hen aan huis een iPad respectievelijk een telefoon te kopen, met de bedoeling hen van deze goederen te beroven. Hoewel verdachte niet de feitelijke wegnemingshandelingen heeft verricht, heeft verdachte door zijn handelen in aanloop naar en bij de afhandeling van de diefstallen bijgedragen aan de inbreuken op het eigendom en het veiligheidsgevoel van de slachtoffers. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk alleen aan zijn eigen gewin gedacht en er niet over nagedacht dat hij met zijn handelen de slachtoffers leed en schade zou kunnen toebrengen. Diefstallen als deze leiden ook nog eens tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het rapport van de reclassering van 5 september 2025 volgt dat gelet op de ontkennende houding van verdachte geen inschatting gemaakt kon worden van de risico’s, waaronder het recidiverisico. Wel vastgesteld is dat verdachte op dit moment een stabiel leven leidt. Verdachte werkt fulltime, heeft een positieve familiesituatie, een vriendin en zijn sociaal netwerk is in positieve zin veranderd. De reclassering acht het van belang dat deze lijn wordt voortgezet, welke intentie verdachte zelf ook heeft. Verdachte wordt in staat geacht om een taakstraf uit te voeren.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor volwassenen. Tevens houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 120 uren passend is. De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde geweldshandelingen tijdens de diefstallen (het tonen van het mes).

7.De benadeelde partij

Benadeelde [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.550,35, bestaande uit € 300,- materiële schade wegens diefstal van de telefoon, € 400,35 materiële schade wegens verlies arbeidsvermogen en € 850,- immateriële schadevergoeding.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de diefstal in vereniging heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding van € 300,- voor de ontvreemding van de telefoon acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
(Gevolgen van) psychische schade
De rechtbank overweegt dat de immateriële schade en het verlies van arbeidsvermogen zijn gebaseerd op de psychische gevolgen van de bedreiging met het mes. De benadeelde was in shock door het zien van het mes en heeft hier psychische gevolgen van ondervonden. Nu verdachte partieel is vrijgesproken van de bedreiging met het mes, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de immateriële schade en het verlies van arbeidsvermogen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.950,-, bestaande uit € 450,- materiële schade wegens diefstal van de iPad en € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de diefstal in vereniging heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 370,-. De rechtbank gaat daarbij uit van de huidige marktwaarde van de iPad. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering voor het bedrag van € 80,- afwijzen.
Immateriële schade
De rechtbank begrijpt - bij gebrek aan onderbouwing - de vordering zo dat de immateriële schade is gebaseerd op de psychische gevolgen van de bedreiging met het mes. Nu verdachte hiervan partieel is vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
De wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid (feiten 1 en 2)
De rechtbank zal ten aanzien van beide vorderingen tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf 30 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, alsmede de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedragen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen, voor zover deze zullen worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2:diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] van € 300,-, zijnde materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] van € 370,-, zijnde materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering aan materiële schade voor het overige gedeelte van € 80,- af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering betreffende immateriële schade niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] € 300,-te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 6 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele bedragen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] € 370,-te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele bedragen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schotanus, voorzitter, mr. Hamburger en mr. De Jong, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 september 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.