In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 30 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 8 januari 2024 met haar auto in een parkeervak stond. De rechtbank behandelt de vraag of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, waarbij belanghebbende aanvoert dat zij slechts kortstondig in het parkeervak stond om te keren en een andere weggebruiker voorbij te laten gaan. De rechtbank concludeert dat er geen sprake was van parkeren in de zin van de wet, omdat belanghebbende haar auto niet gedurende een aaneengesloten periode in het parkeervak heeft laten staan. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.