In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 29 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 september 2024 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats 2], vastgesteld op € 237.000 per 1 januari 2023, en had een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024 opgelegd. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 200.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft op 17 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. B. de Smit, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde. De gebruikte taxatiematrix vertoonde gebreken, en de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde van € 237.000 niet te hoog was. De rechtbank heeft vervolgens zelf de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 225.000, en heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waardebeschikking verminderd en de aanslag OZB dienovereenkomstig aangepast. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 777 bedragen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 51. De rechtbank heeft benadrukt dat de uitspraak onherroepelijk wordt als er binnen zes weken geen hoger beroep wordt ingesteld.