ECLI:NL:RBZWB:2025:6463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
02-256189-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het dealen van cocaïne en het bezit van cocaïne

Op 29 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het dealen van cocaïne en het bezit van cocaïne. De verdachte, geboren in 1999, werd bijgestaan door raadsman mr. P.E. van Zon. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 15 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. G. Smid de aanklacht presenteerde. De tenlastelegging omvatte het dealen van cocaïne in de periode van 1 januari 2021 tot en met 19 april 2022, evenals het bezit van ongeveer 116,1 gram cocaïne op 20 april 2022. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander cocaïne heeft gedeald en dat hij op 20 april 2022 cocaïne in zijn bezit had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, maar legde hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een periode van vijf maanden schuldig had gemaakt aan het dealen van cocaïne, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en de maatschappij. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de positieve veranderingen in zijn leven sinds de feiten. De inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder weegschalen en ponypacks, werden onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 29 september 2025.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-256189-23
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
raadsman mr. P.E. van Zon, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. G. Smid en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 19 april 2022 samen met een ander cocaïne heeft gedeald;
dat verdachte op 20 april 2022 samen met een ander ongeveer 116,1 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander in de periode van 1 december 2021 tot en met 19 april 2022 cocaïne heeft gedeald. De officier van justitie acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen voor feit 1, met dien verstande dat de pleegperiode dient te worden beperkt.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van feiten
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte samen met een ander cocaïne heeft gedeald. Verdachte was degene die de cocaïne ontving, vervolgens versneed,afwoog en in ponypacks deed. Verdachte gaf de met cocaïne gevulde ponypacks aan de medeverdachte om die, samen met verdachte, te verkopen. De medeverdachte was degene die een dealtelefoon in gebruik had en contact had met kopers. Bij de verkoop van de cocaïne werd gebruik gemaakt van de auto van de verdachte. Op 20 april 2022 werd in een koffer van verdachte, die in een slaapkamer in de woning van de zus van verdachte lag, in totaal 55,4 gram cocaïne aangetroffen. Op diezelfde dag werd in de auto van verdachte 50 gram cocaïne aangetroffen. Op de slaapkamer van de medeverdachte, die bij zijn ouders woont, werd op 20 april 2022 10,7 gram cocaïne aangetroffen.
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte samen met een ander cocaïne heeft gedeald. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld over welke periode het dealen van cocaïne heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met de medeverdachte heeft gehandeld in cocaïne in de periode die begint 4 á 5 maanden voorafgaand aan zijn aanhouding en tot aan zijn aanhouding op 20 april 2022. De medeverdachte heeft verklaard dat hij samen met verdachte rond de jaarwisseling 2021/2022 met het dealen van cocaïne is begonnen. Naar aanleiding van onderzoek aan de bij de medeverdachte in gebruik zijnde dealtelefoon zijn diverse afnemers van cocaïne als getuige gehoord. Hoewel een deel van de afnemers verklaart al langere tijd drugs te bestellen bij het aan de dealtelefoon gekoppelde telefoonnummer, volgt uit die verklaringen geen eenduidige verklaring over het moment waarop het verdachte en de medeverdachte zijn geweest die de cocaïne hebben verkocht. Dat verdachte vanaf 1 januari 2021 cocaïne heeft gedeald vindt ook onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal om deze reden bij de bewezenverklaring van de tenlastegelegde periode uitgaan van de verklaring van verdachte en de medeverdachte.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander over de periode van 1 december 2021 tot en met 19 april 2022 cocaïne heeft gedeald. De rechtbank zal verdachte voor de overige periode partieel vrijspreken.
Feit 2
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid cocaïne en dat hij hierover beschikkingsmacht had.
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met de medeverdachte, cocaïne heeft gedeald.. Over de drugs die in de koffer van verdachte en in zijn auto zijn aangetroffen had hij feitelijke beschikkingsmacht, in het geval van de drugs in de auto samen met de medeverdachte. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hoeveelheid cocaïne die in de slaapkamer van de medeverdachte is aangetroffen. Het dossier bevat daarvoor geen ondersteuning. Niet gebleken is dat verdachte in de woning van de medeverdachte, die bij zijn ouders woont, aanwezig is geweest dan wel dat verdachte die woning alsmede de slaapkamer van de medeverdachte zelfstandig kon betreden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 105,40 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Ten aanzien van de hoeveelheid cocaïne die aangetroffen is in de auto van verdachte, te weten 50 gram, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen. De rechtbank zal verdachte voor het voorhanden hebben van de overige hoeveelheid cocaïne vrijspreken.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van
1 december 2021tot en met 19 april 2022 te Zierikzee en/of elders in Nederland, meermalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd hoeveelheden cocaïne, in elk geval hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Zierikzee en/of Eindhoven, opzettelijk aanwezig heeft gehad één of meer hoeveelheden cocaïne (van in totaal
55,40gram), in elk geval hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Zierikzee en/of Eindhoven, tezamen en in vereniging met
eenander, opzettelijk aanwezig heeft gehad één of meer hoeveelheden cocaïne (van in totaal
50gram), in elk geval hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn/haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de oriëntatiepunten van de rechtbank, het tijdsverloop sinds de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt uitdrukkelijk geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en voor zover mogelijk een kortere taakstraf dan door de officier van justitie is geëist. Verzocht wordt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander gedurende een periode van ongeveer vijf maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Zij maakten gebruik van een dealtelefoon waarop de bestellingen binnenkwamen en bezorgden de drugs met de auto van de medeverdachte. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van ongeveer 105,40 gram cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs, zoals cocaïne, schadelijk zijn voor de volksgezondheid en gevaar voor de gezondheid van de gebruikers opleveren. Daarnaast heeft de handel in harddrugs ook nadelige effecten op de maatschappij. De handel in harddrugs gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, waarbij ook fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen voorkomt. Ook zijn er zijn criminele geldstromen mee gemoeid die verweven raken met de reguliere economie. Dit verstoort de samenleving. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van deze nadelige gevolgen. Verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij deze gevolgen of deze op de koop toegenomen, en heeft met name oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de reclassering van 21 augustus 2025 dat is opgemaakt over verdachte. Hieruit volgt dat er geen sprake is van een delictpatroon. Verdachte heeft ongeveer een jaar gedetineerd gezeten voor een woningoverval die is gepleegd in 2019. Omdat verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht ontbreekt het aan aanknopingspunten om verbanden te leggen tussen het tenlastegelegde en eventuele criminogene factoren. De reclassering beperkt zich daarom tot een beschrijving van de leefgebieden en een algemene inschatting van de situatie. Verdachte geeft aan dat zijn leven sinds de feiten een andere wending heeft gekregen. Hij woont samen met zijn vriendin, met wie hij een drie maanden oud zoontje heeft. Na de feiten is verdachte niet opnieuw in aanraking geweest met justitie, afgezien van het uitzitten van de straf voor de woningoverval. Volgens verdachte ligt zij prioriteit momenteel bij zijn gezin en het opbouwen van een stabiele toekomst. Hij werkt fulltime en is gestart met een schuldhulpverleningstraject. Over zijn eerdere justitiecontacten zegt hij dat hij destijds gevoelig was voor de verleiding van snel geld, terwijl hij toen weinig verantwoordelijkheden had, en dat hij dit achter zich heeft gelaten. Er lijkt sprake te zijn van stabiliteit binnen zijn huidige leefomstandigheden. Hij woont grotendeels samen met zijn vriendin en kind en beschrijft de band met zijn familie als goed. Hij benadrukt dat het beter gaat dan ooit en dat hij geen behoefte heeft aan hulpverlening. Het toezicht in het kader van zijn vervroegde invrijheidstelling liep tot maart 2025 en is positief afgerond. Hij heeft zijn medewerking verleend aan eerder contact met de reclassering. Ondanks stabiliteit die in meerdere leefgebieden zichtbaar lijkt, ontbreekt het de reclassering aan informatie om delictgerelateerde factoren, criminogene factoren of beschermende factoren vast te stellen. Op basis van de actuele leefsituatie lijkt er sprake te zijn van stabiliteit, maar het ontbreekt aan inhoudelijke informatie om uitspraken te doen over mogelijke risicofactoren of beïnvloedingsmogelijkheden. De reclassering ziet zich daarom genoodzaakt om af te zien van het uitbrengen van een advies.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn is in dit geval op 14 augustus 2022 aangevangen, wat betekent dat er sindsdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Zowel de verdediging als de rechter-commissaris hebben invloed gehad op het procesverloop door het indienen van de onderzoekswensen enerzijds en het in fasen toekennen van de uitgebreide onderzoekswensen anderzijds. De rechtbank kan daarom onvoldoende vaststellen in hoeverre de redelijke termijn in dit geval is overschreden en welke consequenties daar precies aan verbonden moeten worden, maar zal hoe dan ook rekening houden met het tijdsverloop sinds de feiten in na te melden zin.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat de feiten, gelet op de ernst ervan en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder het tijdsverloop, de nog jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten en de positieve wending die verdachte sindsdien aan zijn leven lijkt te hebben gegeven, acht de rechtbank dat in dit geval niet passend. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straffen passend en noodzakelijk zijn. De rechtbank zal aan verdachte dus een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden opleggen met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als verdachte de taakstraf niet (goed) uitvoert, en met aftrek van voorarrest naar rato van twee uur per dag.

7.Het beslag

7.1.
De onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 3 weegschalen (met wit poeder) en 1.035 ponypacks, worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen zijn hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om die voorwerpen te onttrekken aan het verkeer, omdat het onder 1 bewezen feit met behulp van voornoemde voorwerpen is begaan (de weegschalen) en omdat de voorwerpen tot het begaan van het bewezen misdrijf zijn bestemd (de ponypacks).

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 57, 63, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende voorwerpen:
* 1035 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 2452325);
* 3 STK Weegschaal (Omschrijving: 2452326).
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, en mrs. N.C.W. Haesen en J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 29 september 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 19 april 2022 te
Zierikzee en/of elders in Nederland,
(meermalen) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Zierikzee en/of Eindhoven, tezamen en in
vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad één of
meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne (van in totaal ongeveer 116,1 gram), in elk geval
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )