In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een opvolgende zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De zaak betreft een betrokkene, geboren in 1974, die lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een schizofreniespectrumstoornis. De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, tot en met 4 september 2026, omdat er ernstige nadelen zijn vastgesteld die voortvloeien uit de stoornis van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat is om zijn medicatie trouw in te nemen, wat leidt tot psychotische decompensatie en gevaar voor zichzelf en anderen.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 18 augustus 2025 bij de rechtbank is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2025 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, zijn advocaat en zorgprofessionals. De psychiater heeft aangegeven dat de betrokkene beter functioneert op orale medicatie, maar dat hij momenteel weerstand biedt tegen de depotmedicatie. De betrokkene heeft aangegeven dat hij zijn autonomie wil behouden en dat hij de zorg als benauwend ervaart. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis en dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen.
De rechtbank heeft de gevraagde zorgmachtiging verleend, waarbij de volgende vormen van verplichte zorg zijn toegewezen: het toedienen van medicatie, medische controles, beperking van de bewegingsvrijheid, en opname in een accommodatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze maatregelen evenredig en effectief zijn en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beslissing.