ECLI:NL:RBZWB:2025:6436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
02.274623.23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van politieambtenaren met een imitatiewapen en overtreding van de Wet wapens en munitie

Op 19 oktober 2023 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee politieambtenaren en overtreding van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van een imitatiewapen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 26 september 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De verdachte, die onder toezicht stond van de tbs-maatregel, heeft zich onttrokken aan deze maatregel en is vervolgens door de politie achtervolgd. Tijdens deze achtervolging heeft hij een nepvuurwapen getoond en gericht op de politieambtenaren, wat leidde tot een levensbedreigende situatie voor hen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de politieambtenaren heeft bedreigd met het imitatiewapen en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 49 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieambtenaren voor de psychische en lichamelijke schade die zij hebben geleden door de acties van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02.274623.23
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2025
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: politieambtenaren [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen op hen te richten;
feit 2: een nabootsing van een pistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid in de vervolging van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak betoogd en subsidiair niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank dient echter eerst de ontvankelijkheid te beoordelen alvorens tot een beoordeling van het bewijsverweer kan worden gekomen. Volgens de verdediging is sprake van meerdere schendingen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de termijn voor verlenging van de inverzekeringstelling is overschreden waardoor de verlenging van de inverzekeringstelling onrechtmatig is geweest. Voorts is door de verdediging betoogd dat de processen-verbaal die zijn geverbaliseerd door de politieambtenaren in strijd met de waarheid zijn opgemaakt, waarbij de verdediging verwijst naar de camerabeelden. Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat het Openbaar Ministerie de rechter-commissaris informatie heeft onthouden. De informatie – dat verdachte niet had geschoten – was al zeer kort na de aanhouding van verdachte duidelijk.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verweren van de verdediging moeten worden verworpen. De rechter-commissaris heeft al geoordeeld dat de verlenging van de inverzekeringstelling onrechtmatig was nu deze te laat heeft plaatsgevonden en toen gekozen voor een rauwelijkse inbewaringstelling. Er kan worden volstaan met de vaststelling dat de termijn is overschreden.
Met betrekking tot hetgeen door de verdediging is aangevoerd over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers stelt het Openbaar Ministerie dat dit geen schending van artikel 6 EVRM oplevert.
Tot slot heeft het Openbaar Ministerie de rechter-commissaris geen informatie onthouden, nu de zaaksofficier op het moment van inverzekeringstelling zelf nog niet op de hoogte was van het feit dat verdachte niet geschoten had Uiteindelijk is er een volledig dossier overgelegd met daarin de juiste informatie.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft ook aangevoerd dat de termijn van verlenging van de inverzekeringstelling is overschreden waardoor deze onrechtmatig is geweest. De rechtbank constateert met de verdediging dat hiervan sprake is geweest. De rechter-commissaris heeft ondanks de gebreken aan de inverzekeringstelling gekozen voor een rauwelijkse inbewaringstelling, omdat verdachte in het kader van de maatregel van een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgenomen was in Halsteren en hij meerdere voorwaarden had overtreden. De rechtbank constateert dat verdachte beperkt in zijn belangen is geschaad. De rechtbank volstaat daarom met de enkele constatering van het genoemde vormverzuim.
De verdediging heeft aangevoerd dat de processen-verbaal die zijn geverbaliseerd door de politieambtenaren in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. De rechtbank overweegt hiertoe dat geen sprake is van een evident bewust en opzettelijk vals opmaken van een proces-verbaal. Dat, in de spanning en hectiek van de achtervolging en de confrontatie met de gewapende verdachte, mogelijk een en ander door de verbalisanten iets anders is ervaren dan wat op camera precies is terug te zien betekent niet dat het proces-verbaal (opzettelijk) in strijd met de waarheid is opgemaakt. Daar komt bij dat de camera’s de situatie vanuit een andere hoek en van verderaf hebben vastgelegd dan de positie waarvan uit is waargenomen door de verbalisanten. Er is daarom geen sprake van schending van artikel 6 EVRM.
De verdediging aangevoerd dat het Openbaar Ministerie informatie heeft achtergehouden voor de rechter-commissaris bij de toetsing van de inverzekeringstelling. Gelet op de uitleg van het Openbaar Ministerie hierover ter zitting, waarbij de rechtbank geen reden heeft om hieraan te twijfelen, is de rechtbank van oordeel dat hiervan geen sprake is geweest. De rechtbank zal dit verweer verwerpen.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1 nu de processen-verbaal niet stroken met de camerabeelden, verdachte geen vuurwapen op de verbalisanten heeft gericht of deze aan hen heeft getoond en geen sprake is van opzet. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen voor beide feiten worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de politie op 19 oktober 2023 een melding kreeg van [GGZ-instelling] dat verdachte een ruit van zijn kamer had verbroken en zich hierna onttrokken had aan zijn tbs-maatregel. Verdachte is volgens de GGZ gewapend met een stuk glas in zijn personenauto gestapt en naar zijn ex-partner in Etten-Leur gegaan. Verdachte werd vervolgens door politieambtenaren in Etten-Leur aangetroffen in de personenauto waarna een achtervolging ontstond, waarbij op meerdere momenten zeer hoge snelheden werden gehaald, zeker binnen de bebouwde kom (meer dan 100 km per uur). Deze achtervolging duurde meer dan een half uur, waarbij verdachte ook nog een boom had geraakt onderweg en waardoor op meerdere momenten gevaar ontstond voor andere weggebruikers. In Hulten wisten de politieambtenaren verdachte tot stilstand te brengen door tegen zijn net door hem geopende portier aan te rijden. Verdachte is toen met een wapen in zijn hand de auto uitgestapt en– over de motorkap van de politie auto geklommen, waarna hij over het spoor heen wegrende. . Het arrestatieteam heeft verdachte vervolgens in zijn pols, been en heup geschoten, waarna hij op een later moment in een loods is aangehouden. Het wapen dat verdachte vast had gehad bleek later een nepwapen te zijn.
Betrouwbaarheid van de aangiftes
De rechtbank ziet – anders dan de verdediging – geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] . De uitgebreide en gedetailleerde verklaringen worden op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaring van [politieambtenaar 3] en de camerabeelden. Dat [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] op ondergeschikte onderdelen verschillend verklaren en soms afwijken van de camerabeelden is menselijkerwijs begrijpelijk en maakt dat niet anders. Het is immers goed voorstelbaar dat in de chaotische situatie die beschreven is, waaronder de confrontatie van dichtbij met de gewapende verdachte, niet alle bewegingen van verdachte zijn geïnterpreteerd zoals dat later in alle rust kan bij het zien van de beelden. Daar komt bij dat de camera’s de situatie vanuit een andere hoek en van verderaf hebben vastgelegd dan de positie waarvan uit is waargenomen door de verbalisanten.
Tonen/richten
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (hierna: het wapen) heeft getoond of gericht op de politieambtenaren. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte, die ontkent het wapen op de agenten te hebben gericht, niet wordt ondersteund door enig bewijs en juist wordt weersproken door de bewijsmiddelen. [politieambtenaar 1] heeft immers verklaard dat hij bij het uitstappen van verdachte een vuurwapen in diens handen zag. Vervolgens zag hij dat verdachte over de motorkap klom en daarbij het vuurwapen in zijn richting bewoog. [politieambtenaar 2] heeft in het bijzonder verklaard dat hij het vuurwapen in de hand van verdachte zag en dat verdachte deze op hem richtte. Hierbij keek hij in de loop van het wapen.
Deze verklaringen worden ondersteund door [politieambtenaar 3] die verklaart dat verdachte zijn wapen in de richting van zijn collega’s richtte toen hij uit zijn voertuig stapte. Voorts vinden deze verklaringen steun in de camerabeelden van de Politie Dienst Luchtvaart waarop door de politieambtenaren werd gezien dat verdachte met een vuurwapen in zijn hand wijst in de richting van de voorruit van de politieauto waarin zich op dat moment [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] bevonden.
Hiermee staat voldoende vast dat verdachte met zijn wapen heeft gericht op deze verbalisanten.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op de politieambtenaren.
Bedreiging
De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of daarmee sprake was van een bedreiging. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is (onder meer) vereist dat de ten laste gelegde handeling van de verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou worden gelegd en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
Voorop staat dat op het moment van klemrijden van verdachte en het direct daarna richten van het wapen op de verbalisanten een einde kwam aan een lange en wilde achtervolging waarbij verdachte weigerde te stoppen en meerdere gevaarlijke situaties waren ontstaan. De verbalisanten wisten op dat moment niet meer dan dat verdachte een vuurwapengevaarlijke en uit de tbs-kliniek gevluchte persoon betrof. Door op dat moment het wapen op de politieambtenaren te richten kon bij de politieambtenaren in redelijkheid de vrees ontstaan dat verdachte op hen zou schieten en zij het leven zouden verliezen.
Verdachte heeft het wapen in zijn hand gehouden toen hij over de motorkap van de politieauto klom en was daarmee heel dicht bij de verbalisanten. Nadat verdachte van de motorkap afgesprongen was, maakte hij nog een beweging richting de politieauto met zijn hand waarin hij het wapen had. Dit lijkt een wat ongecontroleerde beweging te zijn, en daardoor niet goed te kwalificeren als richten, maar dat deze handelingen van verdachte de dreiging voor de verbalisanten hebben vergroot, is aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de hiervoor beschreven situatie – verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij aangevers de redelijke vrees zou opwekken dat zij het leven zouden verliezen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 19 oktober 2023 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op de hiervoor genoemde politieambtenaren.
4.3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 19 oktober 2023 te Hulten, gemeente Gilze en Rijen,
politieambtenaren [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door een op een vuurwapengelijkend voorwerp te richten op
voornoemde politieambtenaren;
2
op 19 oktober 2023 te Hulten, gemeente Gilze en Rijen,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing
van een pistool van het merk Imi, model Desert Eagle voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden van de zaak. De tbs met voorwaarden is reeds omgezet naar tbs met dwangverpleging en verdachte heeft 49 dagen in voorlopige hechtenis gezeten. Ten slotte wijst de verdediging naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting waaruit naar voren komt dat voor het tonen van een nepvuurwapen 6 maanden gevangenisstraf staat en het voorhanden hebben ervan een geldboete van € 200,-.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 19 oktober 2023 schuldig gemaakt aan bedreiging van twee politieambtenaren en aan overtreding van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van een imitatiewapen. Na een melding van [GGZ-instelling] dat verdachte zich had onttrokken aan zijn tbs-maatregel, volgde een wilde achtervolging waarbij de politie verdachte uiteindelijk tot stilstand heeft gebracht. Verdachte stapte vervolgens uit zijn auto met een wapen in zijn hand waarmee hij richtte op verbalisanten. Tijdens zijn vlucht bleef hij het wapen in zijn hand houden, ook toen hij heel dicht bij verbalisanten was, en maakte tijdens het wegrennen ook nog een beweging met zijn wapen
in de richting van de politieambtenaren. Om verdachte uit te schakelen is door meerdere politieambtenaren geschoten, waarbij een van de verbalisanten zelfs meerdere keren uit de auto waarin hij zat schoot, dwars door de voorruit heen, terwijl zijn collega verbalisant naast hem zat. Verdachte bleek later een keer in zijn arm en tweemaal in zijn been te zijn geraakt.
Er is sprake van ernstige feiten, waarbij verdachte een onveilige situatie voor omwonenden en andere weggebruikers heeft veroorzaakt en voor de slachtoffers een zeer dreigende situatie heeft laten ontstaan. Het moet voor de verbalisanten zeer beangstigend zijn geweest dat zij, terwijl zij op weg waren naar een melding en niet wisten wat ze zouden aantreffen, met een op het oog echt vuurwapen werden bedreigd.
Dat het voorval bijzonder bedreigend is geweest blijkt ook uit het feit dat meerdere van de politieambtenaren zich genoodzaakt hebben gevoeld een wapen te trekken. Het trekken van een wapen is voor een politieambtenaar één van de meest ingrijpende handelingen die hij of zij kan verrichten. Dit heeft vaak diepgaande en blijvende gevolgen, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. In een fractie van een seconde moeten zij een beslissing nemen onder extreme stress, met alle gevolgen van dien. De psychologische druk en de angst om de verkeerde keuze te maken, zijn enorm.
Ook uit de toelichting van de vordering benadeelde partij blijkt dat het voorvalgrote impact heeft gehad op de politieambtenaren. Sinds het incident kampen beide politieambtenaren met diverse klachten die zowel het professionele functioneren als het privéleven ernstig beïnvloeden. Meer in het bijzonder ervaart [politieambtenaar 1] slapeloosheid door herbelevingen en terugkerende gedachten aan het voorval, is prikkelbaar en snel geïrriteerd, en heeft aanhoudende spanningsklachten waardoor hij nauwelijks tot rust komt. Daarnaast reageert hij vaker kortaf naar zijn omgeving, wat zijn relaties onder druk zet. Tijdens werkuren is zijn alertheid overdreven, en emotionele reacties bij controles en incidenten zijn intenser en sneller dan voorheen. Voor [politieambtenaar 2] geldt dat hij naast psychische klachten ook letsel aan zijn oor (tinnitus) en oog (glasschade) heeft opgelopen. Het letsel aan zijn oor zal naar alle waarschijnlijkheid niet meer verbeteren.
De rechtbank acht het bijzonder zorgelijk dat de ernst van de feiten niet tot verdachte is doorgedrongen. Op zitting blijft hij het feit bagatelliseren en geeft hij geen blijk van enig inzicht in zijn handelen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2024 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor onder andere bedreiging met een vuurwapen. Daarvoor heeft hij destijds tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd gekregen. De rechtbank heeft mede acht geslagen op de straffen die volgens de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in dergelijke gevallen worden opgelegd. In het geval van een bedreiging door het tonen van een vuurwapen is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden.
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de uitgangspunten, door verschillende bijzondere omstandigheden. Op de eerste plaats houdt de rechtbank rekening met het feit dat de tbs met voorwaarden die verdachte eerder opgelegd heeft gekregen, hierdoor is omgezet in een tbs met dwang. Dit is vaak een langdurig traject waar diverse behandelingen zullen plaatsvinden die zich richten op een uiteindelijke terugkeer van verdachte in de maatschappij. De rechtbank acht het van belang dat dit traject niet zal worden doorkruist. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte zelf ook gewond is geraakt en hierbij zenuwschade heeft opgelopen. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in de deze zaak.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd – een straf gelijk aan het voorarrest voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Dit houdt in dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 49 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij
[politieambtenaar 1]vordert een vergoeding van € 3.385,- voor feit 1, waarvan € 385,- aan materiele schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bevat de kosten voor het eigen risico, te weten een bedrag van € 385,-.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het eigen risico voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank acht de post dan ook volledig toewijsbaar.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat hij als gevolg van het feit nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden, zodat hij in beginsel in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Hij ervaart slapeloosheid door
herbelevingen en terugkerende gedachten aan het voorval, is prikkelbaar en snel
geïrriteerd, en heeft aanhoudende spanningsklachten waardoor hij nauwelijks tot
rust komt. Deze klachten hebben geleid tot een tijdelijk ernstig verminderd functioneren.
Waar de benadeelde partij eerder met vertrouwen en rust zijn taken uitvoerde, werkt hij nu
onder constante spanning, wat zowel zijn effectiviteit als zijn welzijn schaadt. De
impact van het incident strekt zich uit tot zijn privéleven, waar de vermoeidheid
en prikkelbaarheid zijn kwaliteit van leven aanzienlijk beperken.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.000,- billijk. Voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Door de verdediging van de benadeelde partij zijn ook proceskosten gevorderd, waarbij aansluiting is gezocht bij de Liquidatietarieven Kanton voor zaken vanaf 1 februari 2024. De verdediging vordert in totaal een bedrag van € 1.042,-. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en zal het bedrag dan ook toewijzen.
De benadeelde partij
[politieambtenaar 2]vordert een vergoeding van € 9.000,- voor feit 1, aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat hij als gevolg van het feit nadelige (lichamelijk en psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat hij in beginsel in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Als gevolg van de noodzakelijke schoten op zeer korte afstand door zijn collega heeft de benadeelde partij gehoorschade (tinnitus) opgelopen. . Deze is nog altijd niet hersteld en zal naar alle waarschijnlijkheid ook niet meer herstellen. Voorts zijn er diverse glassplinters in zijn oog terecht gekomen. Deze glassplinters veroorzaakten krasjes op het oog en had pijn tot gevolg. Het oog is niet blijvend beschadigd. Voorts was de benadeelde partij ervan overtuigd dat hij was geraakt door het vuurwapen van verdachte. Hij heeft doodsangst ervaren en is hier lange tijd emotioneel onder gebukt gegaan. Nog altijd ervaart de benadeelde partij hiervan de gevolgen. Slecht slapen en spanning tijdens het werk zijn hiervan het gevolg.
De rechtbank is van oordeel dat het lichamelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen, zonder meer een grondslag vormt voor de toewijzing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 6.000,- billijk.
Door de verdediging van de benadeelde partij zijn ook proceskosten gevorderd, waarbij aansluiting is gezocht bij de Liquidatietarieven Kanton voor zaken vanaf 1 februari 2024. De verdediging vordert in totaal een bedrag van € 1.042,-. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en zal het bedrag dan ook toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Voor beide vorderingen zal tevens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 19 oktober 2023.
Daarnaast zal de rechtbank voor beide vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 49 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[politieambtenaar 1]van
€ 2.385,-,waarvan € 385,- aan materiële schade en € 2.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten ter hoogte van
€ 1.042,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[politieambtenaar 1],
€ 2.385,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 33 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[politieambtenaar 2]van
€ 6.000,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten ter hoogte van
€ 1.042,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[politieambtenaar 2],
€ 6.000,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 65 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. S.W.M. Speekenbrinken
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 september 2025.
Mr. Verschueren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Hulten, gemeente Gilze en Rijen, in elk geval
in Nederland,
politieambtenaren [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een op een vuurwapengelijkend voorwerp te richten op, althans te tonen aan,
voornoemde politieambtenaren;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te Hulten, gemeente Gilze en Rijen, in elk geval
in Nederland,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing
van een pistool van het merk Imi, model Desert Eagle
voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )