ECLI:NL:RBZWB:2025:6396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
C/02/429166 / HA ZA 24-667 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneming van werk en ontbinding van de overeenkomst tussen opdrachtnemer en opdrachtgever

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [opdrachtnemer] V.O.F. en [opdrachtgever] B.V. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor verbouwingswerkzaamheden en de levering van meubels. [opdrachtnemer] vordert betaling van openstaande facturen, terwijl [opdrachtgever] zich beroept op tekortkomingen in de uitvoering van het werk en een tegenvordering indient. De rechtbank oordeelt dat [opdrachtgever] een bedrag van € 34.888,79 aan [opdrachtnemer] moet betalen, vermeerderd met rente en kosten. Tevens wordt geoordeeld dat de aannemingsovereenkomst door [opdrachtgever] gedeeltelijk is ontbonden met betrekking tot het niet gerealiseerde portaal. De rechtbank wijst de vorderingen van [opdrachtgever] in reconventie grotendeels af, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van meerkosten voor het inschakelen van een derde partij voor de realisatie van het portaal, welke nader moet worden vastgesteld. De proceskosten worden toegewezen aan [opdrachtnemer].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/429166 / HA ZA 24-667
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van

1.[opdrachtnemer] V.O.F.,

te [plaats] ,
2.
[vennoot 1],
te [plaats] ,
3.
[vennoot 2],
te [plaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [opdrachtnemer] ,
advocaat: mr. R.S. Namjesky,
tegen
[opdrachtgever] B.V. T.H.O.D.N. [handelsnaam 1] , [handelsnaam 2] EN [handelsnaam 3],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [opdrachtgever] ,
advocaat: mr. M. van Loo.

1.De zaak in het kort

1.1.
[opdrachtnemer] heeft in opdracht van [opdrachtgever] verbouwingswerkzaamheden verricht en meubels geleverd. [opdrachtgever] heeft meerdere facturen onbetaald gelaten. [opdrachtnemer] vordert betaling daarvan. Volgens [opdrachtgever] is maar een klein deel dat [opdrachtnemer] vordert terecht. Daarnaast heeft zij een tegenvordering op [opdrachtnemer] omdat [opdrachtnemer] haar werk niet en niet goed heeft uitgevoerd. [opdrachtgever] vordert daarvan betaling. Ook vordert zij een verklaring voor recht dat de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk is ontbonden voor zover het ziet op het werk dat niet of niet goed is uitgevoerd.
1.2.
De rechtbank oordeelt dat [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] nog een bedrag van € 34.888,79 moet betalen, vermeerderd met rente en kosten. Ook oordeelt de rechtbank dat de aannemingsovereenkomst door [opdrachtgever] alleen ten aanzien van het realiseren van het portaal is ontbonden. Eventuele meerkosten van het realiseren van het portaal moet [opdrachtnemer] betalen. Die meerkosten zullen in een schadestaatprocedure moeten worden begroot.
1.3.
Het oordeel van de rechtbank wordt hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ uitgelegd. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten en de vorderingen geschetst. Onder het laatste kopje is de beslissing van de rechtbank te lezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 maart 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [opdrachtnemer] ,
- de akte van [opdrachtgever] met producties 24 tot en met 27,
- de akte wijziging/vermindering van eis van [opdrachtgever] ,
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. Van Loo namens [opdrachtgever] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben twee overeenkomsten met elkaar gesloten. [opdrachtgever] heeft op 30 december 2023 bij [opdrachtnemer] ( [bedrijf 1] ) meubels besteld. Daarnaast hebben partijen hebben op 25 januari 2024 een aannemingsovereenkomst gesloten voor verbouwingswerkzaamheden in het hotel van [opdrachtgever] aan [adres] . Het ging om de realisatie van een hotel lobby en twee suites (hotelkamers). Uit de kostenraming die achter de opdrachtbevestiging zit, volgt dat onderdeel van de opdracht het realiseren van een bar was met bekleding van composiet en ook brandwerende wanden en plafonds.
Op de aannemingsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [opdrachtnemer] van toepassing.
3.2.
Voorafgaand aan de bestelling van de meubels en het sluiten van de aannemingsovereenkomst heeft [opdrachtnemer] op 19 december 2023 aan [opdrachtgever] een e-mail gestuurd. Daarin staat onder andere:
“Betaling schema verbouwingsperiode 12 weken
Aanbetaling materialen bij opdracht (…)
Daarna 12 wekelijkse termijnen (…) je krijgt elke vrijdag een factuur welke binnen 7 dagen betaald moet zijn. De laatste termijn wordt voldaan bij oplevering.Dit is voor [bedrijf 1] € (…) Betaling 50% bij opdracht en 50% bij levering”
3.3.
Daarnaast heeft [opdrachtnemer] voorafgaand aan het sluiten van de aannemingsovereenkomst op 28 december 2023 aan [opdrachtgever] een definitieve offerte en opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat dat de totaalprijs in 12 wekelijkse termijnen wordt gefactureerd en dat de factuur binnen 7 dagen betaald moet zijn. Ook is opgenomen dat betaling telkens direct geschiedt bij werkzaamheden gereed.
3.4.
Partijen hebben tijdens de werkzaamheden van [opdrachtnemer] veelvuldig met elkaar contact gehad, onder andere via whatsapp en via e-mail. Zo appt [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] op 19 maart 2024:
“Hi [naam] ,
Kunnen we donderdag even zitten om alles door te nemen?
(…)

Offerte bar [handelsnaam 3] ”
En in het appcontact van 6 mei 2024 tussen partijen, naar aanleiding van het slopen van een muur, staat:
“ [opdrachtnemer] : Verrassingen genoeg…
[opdrachtnemer] : Maar ik denk nu dat we einde dag klaar zijn met slopen
[opdrachtgever] : Omg
[opdrachtgever] : Wat voor verrassing?
[opdrachtnemer] : Gemetselde muren
[opdrachtgever] : Ohhh
[opdrachtgever] : Is dat moeilijker slopen?
[opdrachtnemer] : Wilde eigenlijk gewoon zeggen komt goed ondanks dat het meer werk is maar binnen 1 dag
[opdrachtnemer] : Dus komt goed
[opdrachtgever] : Oké toppie.”
Daarnaast heeft [opdrachtnemer] ook contact gehad met bijvoorbeeld de brouwerij die een deel van de nieuwe bar zou leveren. In een e-mail van 28 februari 2025 schrijft de brouwerij daarover onder andere:
“Op 2 februari 2024 is er door (…) en mij een afspraak geweest om een technische opname te doen voor de nieuwe bar.
Hier hebben we even contact over gehad met aannemer om aan te geven wat er aan water / afvoer / elektra moet worden voor bereid. (…) In het gesprek zelfs de maatvoering doorgegeven aan [naam] . (…) Daarna is er een tekening gemaakt (in bijlage) en deze is met jou gedeeld.”
3.5.
Het hotel is op 1 juni 2024 opengegaan. Vanaf 18 augustus 2024 zijn ook de hotelkamers in gebruik genomen.
3.6.
[opdrachtnemer] heeft de bestelde meubels aan [opdrachtgever] geleverd. Van de slotfactuur [factuurnummer 14] d.d. 24 april 2024 staat nog een bedrag open van € 3.006,00 inclusief btw. Op de factuur is opgenomen dat het totaalbedrag per omgaande moet worden betaald.
3.7.
Ook voor de verbouwingswerkzaamheden heeft [opdrachtnemer] aan [opdrachtgever] facturen gestuurd. De slottermijn van € 5.838,25 inclusief btw en 12 openstaande meerwerkfacturen van € 31.411,59 inclusief btw in totaal zijn onbetaald gebleven.
3.8.
[opdrachtgever] heeft juridische hulp ingeschakeld. De rechtsbijstandsverzekeraar van [opdrachtgever] heeft een brief van 2 augustus 2024 aan (de advocaat van) [opdrachtnemer] gestuurd. In die brief staat onder andere:
“Het portaal is niet geplaatst, maar is inbegrepen in de offerte. Dit dient nog te worden uitgevoerd.
(…)
Cliënte heeft de laatste termijnbetaling (…) en € 25.565,31 ex btw zijnde in totaal € 31.996,31 ex btw niet betaald vanwege de punten die niet correct zouden zijn dan wel opgeschort voor het werk wat nog niet is uitgevoerd.
Er is een bedrag van € 20.542,17 ex btw te veel in rekening gebracht. Daarvan is € 3.000,- voor het portaal dat nog geplaatst moet worden en dat wordt opgeschort. (…)
Ik verzoek uw cliënte dan ook dringend doch vriendelijk om binnen 14 dagen na heden het werk te hervatten en op te leveren. Indien uw cliënte hier geen gehoor aangeeft dan raakt hij in verzuim en ziet cliënte zich genoodzaakt om een derde het te laten afronden en de kosten daarvan komen dan voor rekening van uw cliënte.”
3.9.
Bij brief van 4 september 2024 is namens [opdrachtgever] aan (de advocaat van) [opdrachtnemer] vervolgens geschreven:
“Naar aanleiding van mijn schrijven van 2 augustus jongstleden heb ik geen enkele reactie mogen vernemen.
In dit schrijven is uw cliënte verzocht om binnen 14 dagen na 2 augustus 2024 om de resterende zaken af te ronden en op te leveren. Hier heeft uw cliënte geen gehoor aan gegeven. Uw cliënte is dan ook in verzuim komen te verkeren. (…)”
3.10.
In reactie op deze brief is door de advocaat van [opdrachtnemer] op 12 september 2024 een brief geschreven. In de brief staat onder meer:
“Cliënte heeft gemeend uw cliënte nog een keer, doch thans voor de laatste keer, in de gelegenheid te stellen om het openstaande bedrag van € 34.417,59, vermeerderd met het bedrag van € 5.838,25 overeenkomstig slotfactuur met nummer [factuurnummer 13] , totaal derhalve € 40.255,84 binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief te voldoen (…).
Mocht uw cliënte dit bedrag onverhoopt niet, niet tijdig en/of niet volledig hebben ontvangen, dan stel ik uw cliënte hiermee reeds nu voor alsdan en voor zover nodig in gebreke. Alsdan heb ik van cliënte opdracht uw cliënte zonder nadere aankondiging in rechte te betrekken. Alsdan zal cliënte niet alleen aanspraak maken op vergoeding van de wettelijke handelsrente, maar ook aanspraak maken op vergoeding van buitengerechtelijk incassokosten, thans bereken op het bedrag van € 1.177,55 en de proceskosten.”
3.11.
Bij brief van 28 oktober 2024 is namens [opdrachtgever] vervolgens geschreven:
“(…) Het portaal is niet geplaatst, maar is inbegrepen in de offerte. Dit dient nog te worden uitgevoerd. Uw cliënte is hiervoor bij mijn brief van 2 augustus jongstleden verzocht om de werkzaamheden binnen 14 dagen na dagtekening van die brief te hervatten. Dit heeft hij nagelaten waardoor hij in verzuim is komen te verkeren. Cliënte ontbindt het werk welke door uw cliënte niet is afgemaakt. Zo ook ten aanzien van dit portaal. Dit bedrag van € 3.630,- inclusief btw dient dan ook te worden terugbetaald cq in mindering te worden gebracht op de laatste termijnbetaling.
(…)
Conclusie ten aanzien van het meerwerk
(…) In totaal komt bovenstaande op een bedrag van € 14.219,54. Dit bedrag heeft zij echter opgeschort daar uw cliënt niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan om de werkzaamheden deugdelijk af te ronden. (…)
De vloer benedenverdieping [handelsnaam 2] is niet naar behoren gelegd. (…)
Zoals hiervoor vermeld zijn er door uw cliënte werkzaamheden niet dan wel niet naar behoren uitgevoerd. (…)”
3.12.
Partijen hebben na de brief van 28 oktober 2024 nog verschillende keren met elkaar gecorrespondeerd. Dit heeft niet tot een oplossing geleid, waarna [opdrachtnemer] deze procedure is gestart.
3.13.
[opdrachtgever] heeft [bedrijf 2] opdracht gegeven om het werk te beoordelen. [bedrijf 2] heeft vervolgens een bouwtechnische keuring uitgevoerd en daarvan een rapport opgesteld. [opdrachtgever] heeft dit rapport op 14 februari 2025 ontvangen. Het rapport ziet ook op werk dat door [opdrachtgever] zelf en derden is uitgevoerd.

4.Het geschil

in conventie
De vorderingen en het standpunt van [opdrachtnemer]
4.1.
vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad, [opdrachtgever] te veroordelen tot betaling van € 40.255,84, vermeerderd met rente en kosten, en tot betaling van de proceskosten, ook vermeerderd met rente.
4.2.
Het bedrag waarvan [opdrachtnemer] betaling vordert, ziet op openstaande facturen. Het gaat om de slotfactuur van de verbouwingswerkzaamheden (€ 5.838,25), 12 meerwerkfacturen (totaal € 31.411,59) en het restant van de factuur voor de levering van meubels (€ 3.006,00). Volgens [opdrachtnemer] heeft zij in opdracht van [opdrachtgever] extra werkzaamheden verricht, zodat zij ook recht heeft op betaling van de meerwerkfacturen. Omdat [opdrachtgever] de facturen onbetaald heeft gelaten, verkeert zij in verzuim en is zij ook rente en kosten verschuldigd aan [opdrachtnemer] .
Het standpunt van [opdrachtgever]
4.3.
[opdrachtgever] voert verweer. [opdrachtgever] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [opdrachtnemer] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [opdrachtnemer] tot een bedrag van € 14.219,53, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [opdrachtnemer] in de kosten van deze procedure.
4.4.
[opdrachtgever] erkent dat zij een bedrag van € 14.219,53 aan meerwerk moet betalen. Volgens [opdrachtgever] heeft zij geen opdracht gegeven voor het overige gevorderde meerwerk. Dat werk maakt onderdeel uit van de overeenkomst zelf.
Zij beroept zich op verrekening van het bedrag dat zij nog moet betalen met minderwerk en met wat zij in reconventie vordert.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
De tegenvorderingen en het standpunt van [opdrachtgever]
4.6.
[opdrachtgever] vordert – samengevat – na vermindering van eis, voor zover wettelijk toegestaan uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden met betrekking tot de werkzaamheden die [opdrachtnemer] niet of niet naar behoren heeft uitgevoerd,
[opdrachtnemer] te veroordelen tot betaling aan [opdrachtgever] van € 8.798,00 voor al betaalde (herstel)werkzaamheden,
[opdrachtnemer] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [opdrachtgever] heeft geleden als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
[opdrachtnemer] te veroordelen tot betaling aan [opdrachtgever] van een voorschot op de onder 3 genoemde schadevergoeding van € 25.000,00 min het erkende bedrag aan meerwerk,
[opdrachtnemer] te veroordelen tot betaling aan [opdrachtgever] van € 650,00 aan deskundigenkosten,
[opdrachtnemer] te veroordelen in de proceskosten.
4.7.
[opdrachtgever] stelt dat [opdrachtnemer] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. [opdrachtnemer] heeft niet tijdig opgeleverd en ook ondeugdelijk. Het werk bevat gebreken. [opdrachtnemer] is door het verstrijken van de opleveringstermijn en de termijn in de brief van 2 augustus 2024 in verzuim geraakt, zodat [opdrachtgever] bevoegd was om de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden. Ook heeft [opdrachtgever] hierdoor recht op schadevergoeding.
Het standpunt van [opdrachtnemer]
4.8.
[opdrachtnemer] voert verweer. [opdrachtnemer] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [opdrachtgever] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [opdrachtgever] in de proceskosten, vermeerderd met rente.
4.9.
[opdrachtnemer] betwist dat [opdrachtgever] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. [opdrachtnemer] is niet tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en zij is niet in verzuim. [opdrachtgever] maakt daarom ook ten onrechte aanspraak op schadevergoeding en de gestelde schade is niet juist berekend.
4.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
De vorderingen van [opdrachtgever] in conventie en de vorderingen van [opdrachtnemer] in reconventie zullen wegens hun samenhang hieronder gezamenlijk worden beoordeeld.
Aanvulling verweer door [opdrachtgever]
5.2.
Op de zitting heeft [opdrachtgever] voor het eerst aangevoerd dat partijen hebben afgesproken dat artikel 7:755 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat regelt wanneer een aannemer meerwerk mag factureren, niet tussen partijen geldt. Volgens [opdrachtgever] is afgesproken dat meerwerk alleen in rekening kan worden gebracht, wanneer dat meerwerk vooraf tussen partijen is besproken inclusief de prijs van het meerwerk. Als aan die voorwaarde niet is voldaan, mag [opdrachtnemer] het meerwerk niet in rekening brengen. De vorderingen over het meerwerk moeten alleen daarom al worden afgewezen, zo stelt [opdrachtgever] .
5.3.
[opdrachtnemer] maakt bezwaar tegen de aanvulling van het verweer van [opdrachtgever] .
5.4.
De rechtbank laat het nieuwe verweer van [opdrachtgever] niet toe. Dat verweer had [opdrachtgever] bij conclusie van antwoord in conventie kunnen en moeten aanvoeren. [opdrachtgever] is in dat processtuk uitvoerig ingegaan op meerwerk, wat partijen daarover wel en niet hebben afgesproken en waarom niet aan de eisen van artikel 7:755 BW is voldaan. Het eerst op de zitting dit verweer aanvoeren is daarom in strijd met de goede procesorde. Dit verweer laat de rechtbank dus buiten beschouwing.
5.5.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat ook als de door [opdrachtgever] gestelde afspraak over het meerwerk uit de tekst van de e-mail van 28 december 2023 volgt, dan volgt die afspraak niet uit de wijze waarop partijen met elkaar te werk zijn gegaan. Daarnaast geldt dat, ook als de gestelde afspraak zou zijn gemaakt, het niet aan die afspraak voldoen niet betekent dat meerwerk dat met medeweten van [opdrachtgever] is verricht, niet betaald hoeft te worden.
De openstaande facturen voor verbouwingswerkzaamheden
5.6.
[opdrachtnemer] eist betaling van de slotfactuur van € 5.838,25 en van 12 openstaande meerwerkfacturen van € 31.411,59 in totaal.
5.7.
[opdrachtgever] erkent dat zij € 14.219,53 aan meerwerk moet betalen. Zij betwist het meerdere daarboven te moeten betalen.
5.8.
De rechtbank oordeelt dat [opdrachtnemer] recht heeft op betaling van € 31.882,79. Dit oordeel licht zij hierna toe.
Factuur [factuurnummer 1] d.d. 17 mei 2024: composiet voor de bar
5.9.
[opdrachtnemer] heeft in deze factuur composiet in rekening gebracht dat is verwerkt in de bar. Volgens [opdrachtnemer] is sprake van meerwerk, omdat de bar anders is geworden dan aanvankelijk door [opdrachtgever] was bedacht. Daardoor is er meer composiet aangebracht en dat is in deze factuur aan [opdrachtgever] doorbelast.
5.10.
[opdrachtgever] betwist deze stelling van [opdrachtnemer] . Volgens haar zaten de kosten voor het composiet in de offerte. Zij baseert zich daarvoor op de offerte waarin staat: “bar incl. composiet”. Daarnaast is volgens [opdrachtgever] niet gesproken over een prijsverhoging en heeft zij niet ingestemd met het extra composiet.
5.11.
Tussen partijen staat vast dat [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] opdracht heeft gegeven om een bar te maken en deze te bekleden met composiet (zie 3.1). De bar die [opdrachtnemer] heeft gemaakt, is door [opdrachtgever] in gebruik genomen en is dus kennelijk door haar geaccepteerd en akkoord bevonden.
5.12.
Uit de e-mail van 28 februari 2025 (zie 3.4) volgt dat pas na de offerte, na het bezoek van de brouwerij op 2 februari 2024, duidelijk werd wat door [opdrachtnemer] moest worden gemaakt voor de bar. Daarnaast is door [opdrachtgever] op de zitting niet weersproken dat na de offerte aan de bar een oesterbak is toegevoegd. Hieruit maakt de rechtbank op dat de bar anders is geworden dan aanvankelijk met [opdrachtnemer] is besproken en dat dit ook heeft geleid tot meer composiet dan aanvankelijk is afgesproken. Dit lijkt ook te volgen uit het appbericht van [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] van 19 maart 2024 waarin zij aangeeft de offerte voor de bar te willen doornemen (zie 3.4). Bij deze stand van zaken kan [opdrachtgever] niet worden gevolgd in haar stelling dat de kosten voor het composiet volledig in het offertebedrag zijn opgenomen.
5.13.
Op de zitting is namens [opdrachtgever] verklaard dat partijen over de extra kosten voor het composiet hebben gesproken. Voor zover [opdrachtgever] de noodzaak van de prijsverhoging van het extra werk uit zichzelf al niet begreep, heeft [opdrachtnemer] [opdrachtgever] daar dus ook kennelijk voor gewaarschuwd.
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat [opdrachtgever] de extra kosten voor het composiet moet betalen.
Factuur [factuurnummer 2] d.d. 25 mei 2024: slopen muur
5.15.
[opdrachtnemer] heeft in opdracht van [opdrachtgever] een muur gesloopt voor het plaatsen van een stalen kozijn. Omdat de muur van steen was en niet van gipsplaten, zoals [opdrachtnemer] in eerste instantie dacht, zijn de kosten hoger geworden dan aanvankelijk door [opdrachtnemer] was ingeschat.
5.16.
[opdrachtgever] erkent dat zij een bedrag van € 565,66 van deze factuur moet betalen. Daarnaast erkent zij dat zij voor het sloopwerk van [opdrachtnemer] moet betalen, maar maximaal € 1.300,00 in plaats van € 3.527,15. Zij voert aan dat zij slechts voor het ingeschatte werk moet betalen en dat het extra werk als gevolg van de stenen muur niet in rekening mag worden gebracht. Zij heeft daar geen akkoord voor gegeven, zij is niet gewaarschuwd voor de extra kosten en de verkeerde inschatting van de omvang van het werk komt voor risico van [opdrachtnemer] .
5.17.
De rechtbank overweegt dat zodra [opdrachtnemer] ontdekte dat het slopen meer tijd kostte dan aanvankelijk ingeschat, zij [opdrachtgever] daarvan op de hoogte heeft gesteld in het appcontact van 6 mei 2024 (zie 3.4). Door middel van dit appcontact heeft [opdrachtnemer] [opdrachtgever] tijdig gewezen op extra werk en daarmee een prijsverhoging. [opdrachtgever] heeft het werk toen niet gestopt, maar het slopen door laten gaan.
De stelling van [opdrachtgever] dat [opdrachtnemer] haar werk niet goed heeft gedaan, omdat zij had moeten zien dat het een gemetselde muur was, slaagt niet. [opdrachtnemer] heeft proefgaten gemaakt in de muur voordat zij overging tot slopen. De rechtbank acht deze werkwijze voldoende zorgvuldig.
Omdat verder niet betwist is dat het werk dat in rekening is gebracht, is verricht, moet [opdrachtgever] dat werk betalen. Er is geen grond voor de stelling van [opdrachtgever] dat het extra werk voor rekening en risico van [opdrachtnemer] komt.
Factuur [factuurnummer 3] d.d. 12 juni 2024: brandwerend maken van de trap
5.18.
Deze factuur ziet op de kosten voor het brandwerend maken van de trap. Volgens [opdrachtgever] mag [opdrachtnemer] deze kosten niet in rekening brengen. In de eerste plaats volgt uit de bouwtekening dat bij de trap een brandwerende afscheiding vereist is. Ten tweede wist [opdrachtnemer] dat de trap brandwerend moest zijn. [opdrachtnemer] heeft de trap, voordat deze door [opdrachtgever] is besteld, goedgekeurd. En achteraf blijkt de trap niet brandwerend te zijn. Om die reden moet [opdrachtnemer] zelf de kosten dragen, zo stelt [opdrachtgever] . Ten derde heeft [opdrachtnemer] volgens [opdrachtgever] niet voor de kosten gewaarschuwd.
Wat voor het overige op deze factuur in rekening is gebracht (een bedrag van € 190,58) erkent [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] te moeten betalen.
5.19.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van meerwerk. Partijen zijn het erover eens dat de trap zelf geen onderdeel was van de aannemingsovereenkomst. In deze factuur heeft [opdrachtnemer] de kosten in rekening gebracht voor het brandwerend maken van de trap. [opdrachtnemer] heeft betwist dat zij op meer akkoord heeft gegeven dan de maat van de trap. Daarnaast kan het brandwerend maken van de trap niet worden aangemerkt als een brandwerende wand of vloer, wat in het overeengekomen werk zat (zie 3.1). Deze werkzaamheden zijn daarom aan te merken als extra werk.
5.20.
Uit wat [opdrachtgever] aanvoert, begrijpt de rechtbank dat het de bedoeling was dat [opdrachtnemer] de trap brandwerend zou maken voor [opdrachtgever] . Zij heeft daar dus (kennelijk) opdracht voor gegeven. Wanneer opdracht wordt gegeven voor werk dat geen onderdeel is van de aannemingsovereenkomst, dan is sprake van meerwerk. Uit die enkele omstandigheid moest [opdrachtgever] hier de noodzaak van een prijsverhoging begrijpen. [opdrachtnemer] mag deze kosten daarom bij [opdrachtgever] in rekening brengen. Deze meerwerkfactuur moet [opdrachtgever] betalen.
Factuur [factuurnummer 4] d.d. 11 juli 2024: brandwerende wanden technische ruimte
5.21.
Volgens [opdrachtnemer] zijn deze werkzaamheden geen onderdeel van de aannemingsovereenkomst en om die reden terecht als meerwerk bij [opdrachtgever] in rekening gebracht.
5.22.
[opdrachtgever] betwist dat sprake is van meerwerk. Zij heeft daarbij op de kostenraming gewezen, waarin brandwerende wanden en plafonds als onderdeel van het werk zijn opgenomen. Daarnaast is zij niet gewaarschuwd voor de kosten van dit werk.
5.23.
De rechtbank overweegt dat [opdrachtnemer] onvoldoende heeft toegelicht waarom sprake is van meerwerk. Dit had wel op haar weg gelegen, omdat in de kostenraming (zie 3.1) is opgenomen dat brandwerende wanden en plafonds onderdeel van het werk zijn. Dat brandwerende wanden en plafonds onderdeel van het werk waren, is namens [opdrachtnemer] ter zitting ook bevestigd. Deze kosten van € 1.337,05 heeft [opdrachtnemer] daarom ten onrechte bij [opdrachtgever] als meerwerk in rekening gebracht.
Factuur [factuurnummer 5] d.d. 12 juni 2024: vloer bar
Factuur [factuurnummer 6] d.d. 12 juni 2024: stuclijsten
Factuur [factuurnummer 7] d.d. 12 juni 2024: achterwand bar
Factuur [factuurnummer 8] d.d. 12 juni 2024: containers
5.24.
[opdrachtnemer] voert aan dat de kosten in deze facturen meerwerk zijn en dus (zo begrijpt de rechtbank) dat deze kosten geen onderdeel zijn van de aannemingsovereenkomst.
5.25.
[opdrachtgever] betwist dat sprake is van meerwerk. De vloer van de bar, de stuclijsten en de achterwand van de bar zouden alle onderdeel zijn van de overeenkomst. Daarnaast is [opdrachtgever] niet gewaarschuwd voor de prijsverhoging die gemoeid is met de vloer van de bar, de stuclijsten en de containers. Ook voert [opdrachtgever] aan dat zij geen akkoord gegeven heeft voor de kosten van de barvloer.
Wat voor het overige in de factuur van de stuclijsten in rekening is gebracht (€ 1.873,76), erkent [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] te moeten betalen.
5.26.
[opdrachtgever] heeft onvoldoende (gemotiveerd) betwist dat inderdaad sprake is van meerwerk. Zij heeft niet onderbouwd waaruit blijkt dat de verschillende kosten onderdeel zijn van de overeenkomst. Dat had wel van haar verwacht mogen worden, zeker nu uit de kostenraming bij de opdrachtbevestiging niet volgt dat deze posten inderdaad in de opdracht zijn begrepen. Dit volgt ook niet uit het dossier. En ten aanzien van de achterwand heeft [opdrachtgever] op de zitting verklaard dat in mei 2024 is besproken hoe deze eruit moest komen te zien. Hoe dit werk dan onderdeel van de overeenkomst uit januari 2024 kan zijn, heeft [opdrachtgever] niet toegelicht.
5.27.
Uit wat [opdrachtgever] wel aanvoert, begrijpt de rechtbank dat het de bedoeling was dat [opdrachtnemer] het betreffende werk voor [opdrachtgever] zou verrichten. Zij heeft daar dus (kennelijk) opdracht voor gegeven. De rechtbank herhaalt dat er sprake is van meerwerk wanneer opdracht wordt gegeven voor werk dat geen onderdeel is van de aannemingsovereenkomst. En uit die enkele omstandigheid moest [opdrachtgever] hier de noodzaak van een prijsverhoging begrijpen. [opdrachtnemer] mag deze extra kosten daarom bij [opdrachtgever] in rekening brengen. Deze meerwerkfacturen moet [opdrachtgever] betalen.
5.28.
Voor zover [opdrachtgever] nog heeft willen aanvoeren dat partijen eerst overeenstemming over de prijs van het meerwerk hadden moeten bereiken, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Artikel 7:755 BW, waarin is geregeld wanneer een aannemer ( [opdrachtnemer] ) meerwerk in rekening mag brengen, gaat niet zo ver dat eerst overeenstemming over de prijs van het meerwerk moet zijn bereikt voordat meerwerk in rekening mag worden gebracht.
Factuur [factuurnummer 9] d.d. 12 juni 2024
Factuur [factuurnummer 10] d.d. 12 juni 2024
Factuur [factuurnummer 11] d.d. 12 juni 2024
Factuur [factuurnummer 12] d.d. 12 juni 2024
5.29.
[opdrachtgever] erkent dat zij deze meerwerkfacturen aan [opdrachtnemer] moet betalen.
Factuur [factuurnummer 13] d.d. 9 september 2024: slotfactuur
5.30.
In deze factuur heeft [opdrachtnemer] de 12e termijn in rekening gebracht en daarop minderwerk in mindering gebracht. Tussen partijen staat vast dat [opdrachtnemer] het portaal, dat onderdeel is van de aannemingsovereenkomst, niet heeft gerealiseerd. De kosten voor dat werk van € 3.630,00 inclusief btw zijn wel bij [opdrachtgever] in rekening gebracht. Deze kosten moeten daarom eveneens in mindering worden gebracht op de slotfactuur.
5.31.
Ook een bedrag van € 400,00 moet op de slotfactuur in mindering worden gebracht. Dat heeft [opdrachtnemer] op de zitting ook erkend. Dit volgt bovendien uit haar appcontact met [opdrachtgever] waarin staat:
“ [opdrachtgever] : Had je trouwens nog iemand voor de keuken?
[opdrachtnemer] : “Zeker! €400,- vorige week opgehaald! Deze €400 komt op de meer/minderwerk lijst!”
5.32.
[opdrachtgever] heeft verder nog aangevoerd dat een bedrag van € 2.250,00 exclusief btw verkeerd gecrediteerd zou zijn door [opdrachtnemer] . De rechtbank gaat hieraan voorbij. [opdrachtgever] heeft deze stelling niet (voldoende) toegelicht en [opdrachtnemer] betwist de creditering.
5.33.
[opdrachtgever] stelt bovendien dat de slotfactuur niet opeisbaar is, omdat het werk niet is opgeleverd. [opdrachtnemer] betwist dat gemotiveerd en ook de rechtbank volgt [opdrachtgever] hierin niet.
Uit de e-mail van 19 december 2023 (zie 3.2) maakt de rechtbank op dat partijen hebben afgesproken dat de slotfactuur opeisbaar is wanneer het werk is opgeleverd.
Uit de algemene voorwaarden die op de aannemingsovereenkomst van toepassing zijn, volgt dat het werk als goedgekeurd (opgeleverd) wordt beschouwd zodra het in gebruik wordt genomen.
Tussen partijen staat vast dat het hotel op 1 juni 2024 is opengegaan en dat op 18 augustus 2024 ook de hotelkamers in gebruik zijn genomen (zie 3.5). Ter zitting heeft [opdrachtnemer] evenwel niet weersproken dat op 1 juni 2024 ook het werk in het hotel nog niet was afgerond. Bij gebreke van een nadere toelichting van [opdrachtnemer] gaat de rechtbank er daarom van uit dat 18 augustus 2024 geldt als dag van goedkeuring van het werk en dus als dag van oplevering conform de algemene voorwaarden van [opdrachtnemer] . Op het moment dat [opdrachtnemer] de slotfactuur stuurde (9 september 2024) was de slotfactuur dus opeisbaar.
Conclusie
5.34.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [opdrachtnemer] ten onrechte een bedrag van € 1.337,05 aan meerwerk in rekening heeft gebracht bij [opdrachtgever] . Ook moet op de slotfactuur nog een bedrag van (€ 3.630,00 + € 400,00 =) € 4.030,00 in mindering worden gebracht. Dit betekent dat [opdrachtgever] nog een bedrag van (€ 31.411,59 + € 5.838,25 - € 1.337,05 - € 4.030,00 =) € 31.882,79 inclusief btw aan [opdrachtnemer] moet betalen voor de verbouwingswerkzaamheden. In zoverre is de vordering van [opdrachtnemer] in conventie toewijsbaar.
5.35.
Aanvankelijk stelde [opdrachtgever] dat zij haar betalingsverplichting heeft opgeschort totdat het werk is opgeleverd. Omdat dat tot op heden niet zou zijn gebeurd, hoeft zij ook de facturen niet te betalen, zo begrijpt de rechtbank. Ter zitting is verklaard dat opschorting niet meer speelt. Daarnaast is hiervoor onder 5.33 overwogen dat 18 augustus 2024 geldt als dag van oplevering. Vanaf die datum moet [opdrachtgever] dus de facturen betalen.
De openstaande factuur voor meubels
5.36.
Voor de levering van meubels staat nog een restantbedrag van € 3.006,00 inclusief btw open van factuur [factuurnummer 14] d.d. 24 april 2024. [opdrachtgever] heeft inhoudelijk tegen deze factuur geen verweer gevoerd. Ter zitting is namens [opdrachtgever] verklaard dat alleen een beroep wordt gedaan op verrekening met de kosten die nodig zijn om de meubels te herstellen.
De rechtbank overweegt dat de factuur ook opeisbaar is. Uit de e-mail van 19 december 2023 (zie 3.2) maakt de rechtbank op dat de slotfactuur opeisbaar is bij levering van de meubels. Dat de meubels zijn geleverd staat tussen partijen niet ter discussie.
[opdrachtnemer] heeft daarom in zoverre recht op betaling van dit restantbedrag.
Verweer van [opdrachtgever] : verrekening met minderwerk en de vorderingen in reconventie
5.37.
[opdrachtgever] heeft in conventie aangevoerd dat het bedrag dat zij aan [opdrachtnemer] moet betalen moet worden verrekend met minderwerk en met haar vorderingen in reconventie. Onder die laatste vordering vallen volgens [opdrachtgever] ook de kosten voor herstel van de meubels. De rechtbank heeft hiervoor het minderwerk op het totaal te betalen bedrag in mindering gebracht (zie 5.34). Dat bedrag zal daarom niet nogmaals met een beroep van [opdrachtgever] op verrekening worden afgetrokken van wat [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] moet betalen.
5.38.
Om het beroep van [opdrachtgever] op verrekening met haar vorderingen in reconventie te kunnen beoordelen, moet de rechtbank eerst vaststellen of [opdrachtgever] een vordering op [opdrachtnemer] heeft.
Vorderingen van [opdrachtgever] in reconventie
5.39.
De rechtbank begrijpt dat [opdrachtgever] met ‘de vorderingen in reconventie’ doelt op haar vorderingen onder 2, 3 en 4. Daarin vordert [opdrachtgever] vergoeding van schade die zij als gevolg van het gedeeltelijk ontbinden van de aannemingsovereenkomst lijdt. Volgens [opdrachtgever] heeft zij de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden voor wat betreft het deel van het afgesproken werk dat niet of niet goed is uitgevoerd. De vorderingen van [opdrachtgever] zijn dus gekoppeld aan de ontbinding van de aannemingsovereenkomst. De gestelde herstelkosten van de meubels vallen niet onder deze vorderingen. Die herstelkosten zal de rechtbank hierna daarom beoordelen.
5.40.
Partijen zijn het erover eens dat de verbouwingswerkzaamheden door [opdrachtnemer] nog kunnen worden uitgevoerd. Nakoming is met andere woorden niet blijvend of tijdelijk onmogelijk. In die situatie eist de wet [1] dat de wederpartij ( [opdrachtnemer] ) in verzuim is voordat de andere partij ( [opdrachtgever] ) de overeenkomst mag ontbinden.
- Verzuim [opdrachtnemer]
5.41.
[opdrachtgever] heeft aangevoerd dat partijen fatale termijnen hebben afgesproken. De termijn van het afhangen van deuren, de termijn voor het plaatsen van de airco’s en de oplevertermijn heeft [opdrachtnemer] niet gehaald, zodat [opdrachtnemer] door het verstrijken van die termijnen in verzuim is geraakt. Daarnaast is [opdrachtnemer] in de brief van 2 augustus 2024 een termijn van veertien dagen gegeven om het werk te hervatten en op te leveren. Omdat [opdrachtnemer] die termijn ongebruikt heeft laten verstrijken, is zij ook op die grond in verzuim komen te verkeren.
5.42.
[opdrachtnemer] heeft gemotiveerd betwist dat fatale termijnen zijn afgesproken en dat zij in verzuim is.
5.43.
De rechtbank oordeelt dat [opdrachtnemer] alleen in verzuim is voor het deel van de afgesproken verbouwingswerkzaamheden dat niet is uitgevoerd. Dit oordeel licht de rechtbank hierna toe.
Fatale termijnen
5.44.
In het midden kan blijven of partijen inderdaad fatale termijnen hebben afgesproken voor onderdelen van te verrichten werk en voor oplevering.
Voor het te verrichten werk (afhangen van deuren en plaatsen van airco’s) geldt dat dat door [opdrachtnemer] is uitgevoerd vóór het moment dat [opdrachtgever] stelt de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk te hebben ontbonden.
Voor de fatale opleveringstermijn geldt dat volgens de toepasselijke algemene voorwaarden met het verstrijken daarvan [opdrachtnemer] niet in verzuim is geraakt. Er moet eerst een ingebrekestelling worden gestuurd. Anders dan [opdrachtgever] betoogt, is er geen grond om deze bepaling in de algemene voorwaarden buiten toepassing te laten.
Evenmin volgt de rechtbank [opdrachtgever] in de stelling dat door gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst [opdrachtnemer] geen beroep meer kan doen op de algemene voorwaarden. Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. Dat betekent dat [opdrachtnemer] zich op de overeenkomst inclusief de toepasselijke algemene voorwaarden kan beroepen, ook als [opdrachtgever] de overeenkomst gedeeltelijk heeft ontbonden.
Niet uitgevoerd werk
5.45.
Tussen partijen staat vast dat het portaal niet is gerealiseerd. Dat er meer werk uit de aannemingsovereenkomst niet is gedaan, heeft [opdrachtgever] weliswaar aangevoerd, maar die stelling heeft zij niet geconcretiseerd en onderbouwd. Dat er meer werk niet zou zijn uitgevoerd, volgt ook niet uit de brieven die namens [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] zijn gestuurd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat van de afgesproken verbouwingswerkzaamheden alleen het portaal niet is gerealiseerd.
5.46.
De rechtbank constateert dat [opdrachtgever] in de brief van 2 augustus 2024 heeft benoemd dat het portaal nog niet is gerealiseerd, dat zij aan [opdrachtnemer] veertien dagen de tijd geeft om het werk te hervatten en op te leveren en dat in die veertien dagen [opdrachtnemer] het portaal niet heeft gerealiseerd. Met het verstrijken van deze termijn is [opdrachtnemer] daarom in verzuim komen te verkeren ten aanzien van de uitvoering van dit onderdeel van de aannemingsovereenkomst.
Niet goed uitgevoerd werk
5.47.
Met het verstrijken van de termijn die in de brief van 2 augustus 2024 aan [opdrachtnemer] is gegeven, is [opdrachtnemer] niet in verzuim geraakt ten aanzien van werk dat niet goed zou zijn uitgevoerd. Daarvoor is nodig dat een schuldeiser ( [opdrachtgever] ) in de aanmaningsbrief duidelijk aangeeft wat hij van de schuldenaar ( [opdrachtnemer] ) vordert, op welke grond en op welk tijdstip. Dat volgt niet uit de brief van 2 augustus 2024. De brief bevat geen duidelijkheid over wat [opdrachtgever] precies van [opdrachtnemer] verlangt. [opdrachtgever] licht daarin niet toe dat er werk niet deugdelijk is gedaan, welk werk dat dan is en wat er moet worden hersteld. Integendeel: er staat (alleen) dat het werk moet worden hervat en opgeleverd (zie 3.8). Over herstel wordt niet gesproken. Namens [opdrachtgever] is daarentegen ter zitting verklaard dat tot aan het rapport van [bedrijf 2] in februari 2025 niet duidelijk was dat er werkzaamheden niet goed waren uitgevoerd.
5.48.
De conclusie is daarom dat [opdrachtnemer] niet in verzuim is ten aanzien van werk dat niet goed zou zijn uitgevoerd.
- Ontbinding aannemingsovereenkomst
5.49.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [opdrachtnemer] alleen ten aanzien van het niet uitvoeren van het portaal in verzuim is. In de brief van 28 oktober 2024 is de aannemingsovereenkomst daarom rechtsgeldig voor dit onderdeel van het werk ontbonden. Anders dan [opdrachtgever] betoogt, is in de brief van 4 september 2024 geen ontbindingsverklaring ten aanzien van de aannemingsovereenkomst te lezen.
- Schadevergoeding
5.50.
De kosten voor het portaal zijn al in mindering gebracht op het bedrag dat [opdrachtgever] aan [opdrachtnemer] moet betalen (zie 5.34). Voor zover in reconventie betaling van dat bedrag wordt gevorderd onder 2, is dat niet toewijsbaar. Wel toewijsbaar zijn de meerkosten die verbonden zijn aan de inschakeling van een ander om het portaal te maken. Die meerkosten moet [opdrachtnemer] op grond van de wet aan [opdrachtgever] betalen. [2] Of er meerkosten zijn en de hoogte daarvan en dus of [opdrachtgever] een vordering op dit punt op [opdrachtnemer] heeft, kan in deze procedure niet worden beoordeeld. Daarvoor is onvoldoende door [opdrachtgever] aangevoerd.
5.51.
De vordering tot vergoeding van kosten in verband met niet goed uitgevoerd werk (vordering 2 en 3) is niet toewijsbaar. Voor zover die vordering is gebaseerd op artikel 6:277 BW is nodig dat de overeenkomst is ontbonden en dat is niet het geval. Voor zover die vordering is gebaseerd op artikel 6:74 BW is nodig dat [opdrachtnemer] in verzuim is. Hiervoor is vastgesteld dat dat niet het geval is.
Herstelkosten meubels
5.52.
Volgens [opdrachtgever] voldoen de meubels niet aan de overeenkomst en moeten deze worden hersteld. De herstelkosten daarvan zouden in een aparte procedure moeten worden vastgesteld. De rechtbank is met [opdrachtnemer] van oordeel dat deze vordering van [opdrachtgever] niet eenvoudig is vast te stellen, onder andere omdat de hoogte van eventuele herstelkosten niet vast te stellen of te begroten is. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer van [opdrachtgever] voorbij. [3]
Beroep op verrekening
5.53.
Uit wat hiervoor onder 5.50, 5.51 en 5.52 is beslist, volgt dat [opdrachtgever] (in deze procedure) geen tegenvordering heeft die zij kan verrekenen met het bedrag dat zij aan [opdrachtnemer] moet betalen. Het beroep op verrekening slaagt niet.
Conclusie vorderingen [opdrachtnemer]
5.54.
[opdrachtgever] moet aan openstaande facturen nog een bedrag aan [opdrachtnemer] betalen van (€ 31.882,79 (zie 5.34) + € 3.006,00 (zie 5.36) =) € 34.888,79. Het beroep op verrekening slaagt niet (zie 5.53). Dat betekent dat de vordering van [opdrachtnemer] tot betaling in zoverre wordt toegewezen.
5.55.
[opdrachtgever] is wettelijke handelsrente over de openstaande facturen verschuldigd.
5.56.
Voor wat betreft de slotfactuur van de meubels is [opdrachtgever] wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 20 september 2024. Door [opdrachtnemer] is niet gesteld en uit het dossier is niet gebleken dat partijen een fatale betaaltermijn ten aanzien van de opdracht tot het leveren van meubels hebben afgesproken. Daarnaast gelden de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de aannemingsovereenkomst niet ten aanzien van deze overeenkomst. [opdrachtgever] is daarom eerst in verzuim met betaling van deze factuur na het verstrijken van de termijn die in de brief van 12 september 2024 is gegeven.
Weliswaar heeft [opdrachtgever] aangevoerd dat zij haar betalingsverplichting heeft opgeschort, maar die opschorting ziet alleen op de facturen die voor de verbouwingswerkzaamheden zijn gestuurd.
5.57.
Voor wat betreft de facturen die in verband met de aannemingsovereenkomst zijn gestuurd, is [opdrachtgever] wettelijke handelsrente verschuldigd over de meerwerkfacturen vanaf 26 augustus 2024. Over de slotfactuur van 9 september 2024 moet [opdrachtgever] rente betalen vanaf 17 september 2024. De rechtbank licht dat oordeel hierna toe.
5.58.
Hiervoor is al overwogen dat [opdrachtgever] vanaf 18 augustus 2024 de facturen van [opdrachtnemer] moet betalen (zie 5.35).
Partijen zijn een betalingstermijn van zeven dagen overeengekomen. Die termijn is voor de meerwerkfacturen gaan lopen vanaf 18 augustus 2024, de dag waarop de verbouwingswerkzaamheden als opgeleverd beschouwd moeten worden. Voor de slottermijn is de betalingstermijn gaan lopen vanaf factuurdatum.
Daarnaast volgt uit de algemene voorwaarden dat wanneer niet op tijd wordt betaald van rechtswege sprake is van verzuim. Dat betekent dat [opdrachtgever] vanaf 26 augustus 2024 in verzuim verkeert ten aanzien van de meerwerkfacturen. Ten aanzien van de slotfactuur van 9 september 2024 verkeert [opdrachtgever] in verzuim vanaf 17 september 2024.
5.59.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.177,55 is toewijsbaar. Partijen zijn in artikel 10 lid 6 van de algemene voorwaarden een regeling overeengekomen die aansluit bij het tarief uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. [opdrachtnemer] vordert ook de wettelijke rente hierover. Zij heeft niet gesteld wanneer zij de incassokosten heeft gemaakt. De wettelijke rente hierover zal daarom vanaf de dag van dagvaarding (14 november 2024) worden toegewezen.
Conclusie vorderingen [opdrachtgever]
5.60.
Onder 5.49 is overwogen dat de aannemingsovereenkomst in de brief van 28 oktober 2024 is ontbonden ten aanzien van het portaal. In zoverre kan vordering 1 (een verklaring voor recht dat de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden) worden toegewezen.
5.61.
Vordering 2 (betaling van € 8.798,00 voor al betaalde (herstel)werkzaamheden) wordt afgewezen. Voor zover deze vordering ziet op het realiseren van het portaal, zijn die kosten al in mindering gebracht op het door [opdrachtgever] te betalen bedrag. De kosten ten aanzien van werk dat niet goed zou zijn uitgevoerd, hoeft [opdrachtnemer] niet te betalen. Onder 5.51 is toegelicht dat niet aan de wettelijke eisen daarvoor is voldaan.
5.62.
Vordering 3 (betaling van schade als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet) is toewijsbaar voor zover deze schade ziet op de meerkosten die verbonden zijn aan de inschakeling van een derde om het portaal te realiseren. Die schade moet [opdrachtnemer] aan [opdrachtgever] vergoeden (zie 5.50) en de mogelijkheid van schade is aanwezig. Het nu laten realiseren van het portaal kan duurder zijn dan op het moment dat [opdrachtnemer] het portaal zou maken. Dat is voldoende voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.63.
Of er meerkosten zijn en de hoogte daarvan kan in deze procedure niet worden beoordeeld. Dat zal in een schadestaatprocedure moeten plaatsvinden. Het verzoek om een voorschot ten aanzien van deze kosten (vordering 4) is daarom niet toewijsbaar.
5.64.
De deskundigenkosten waarvan [opdrachtgever] betaling vordert (vordering 5), zien op het rapport van [bedrijf 2] waarin staat welk onderdeel van het werk niet goed zou zijn uitgevoerd. Omdat daarvoor geen bedrag aan schadevergoeding wordt toegewezen, wijst de rechtbank de vordering tot betaling van de deskundigenkosten (vordering 5) af.
Proceskosten
5.65.
[opdrachtgever] is in conventie en in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie, zal het salaris in reconventie gehalveerd. De proceskosten van [opdrachtnemer] worden in conventie en in reconventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
3.214,00
(2 punten × € 1.214,00 en 1 punt x € 786,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.496,22
5.66.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [opdrachtgever] om aan [opdrachtnemer] te betalen een bedrag van € 34.888,79, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over:
- het bedrag van € 30.074,54 (meerwerk) vanaf 26 augustus 2024,
- het bedrag van € 1.808,25 (slotfactuur [factuurnummer 13] ) vanaf 17 september 2024,
- het bedrag van € 3.006,00 (factuur [factuurnummer 14] ) vanaf 20 september 2024,
telkens tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [opdrachtgever] om aan [opdrachtnemer] te betalen een bedrag van € 1.177,55 ter zake vergoeding van/voor buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 november 2024 tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
6.3.
verklaart voor recht dat de aannemingsovereenkomst op 28 oktober 2024 rechtsgeldig gedeeltelijk buitengerechtelijk door [opdrachtgever] is ontbonden met betrekking tot het maken van een portaal,
6.4.
veroordeelt [opdrachtnemer] tot vergoeding aan [opdrachtgever] van de meerkosten die verbonden zijn aan de inschakeling van een derde voor het maken van het portaal, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [opdrachtgever] in de proceskosten van € 6.496,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [opdrachtgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
veroordeelt [opdrachtgever] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de beslissingen onder 6.1, 6.2, 6.4, 6.5 en 6.6,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:265 lid 2 BW.
2.Artikel 6:277 BW.
3.Artikel 6:136 BW.