In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Belanghebbende had op 13 mei 2024 een bedrag van € 23.660 aan overdrachtsbelasting voldaan voor een onroerende zaak, die zij samen met haar partner op 16 april 2024 had verkregen. De inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, omdat de onroerende zaak op het moment van de verkrijging niet als woning kwalificeerde. De rechtbank oordeelt dat het tarief van 2% voor overdrachtsbelasting niet van toepassing is, omdat de onroerende zaak oorspronkelijk niet was ontworpen voor bewoning en de werkzaamheden die door een vorige eigenaar zijn uitgevoerd, niet voldoende zijn om de onroerende zaak als woning te kwalificeren. De rechtbank stelt vast dat de onroerende zaak oorspronkelijk is ontworpen voor ander gebruik en dat de verbouwingswerkzaamheden niet onmiskenbaar strekten tot oplevering van een woning. De rechtbank verwerpt ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die niet door de wetgever zijn voorzien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.