In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2025 een zorgmachtiging verleend voor een minderjarige betrokkene, geboren in 2010. De officier van justitie had verzocht om deze machtiging voor de duur van zes maanden, omdat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord kon worden, aangezien hij weigerde te reageren op vragen en zich terugtrok in zijn slaapkamer. De behandelaar van betrokkene heeft aangegeven dat er een psychische stoornis aanwezig is, maar dat er nog geen diagnose gesteld kon worden zonder verdere observatie en onderzoek.
De ouders van betrokkene gaven aan dat ze het moeilijk vinden en dat een opname noodzakelijk is, omdat de thuissituatie niet langer houdbaar is. De advocaat van betrokkene refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank, zonder zelf contact met betrokkene te hebben kunnen opnemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er ernstig nadeel voor betrokkene bestaat, waaronder ernstige psychische schade en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk is, omdat betrokkene niet in staat is om vrijwillige hulp te accepteren.
De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg zijn opgelegd, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft benadrukt dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de toegewezen zorgvormen evenredig en effectief zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. Meyboom, en is op schrift gesteld op 19 september 2025. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.