ECLI:NL:RBZWB:2025:636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429665 / JE RK 24-2217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in een onveilige opvoedomgeving

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar, omdat zij opgroeien in een onveilige en onstabiele opvoedomgeving. De ouders hebben erkend dat er zorgen zijn, maar bepleiten dat zij zelf hulpverlening in het vrijwillig kader hebben geregeld. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er sprake is van huiselijk geweld, financiële problemen en verslavingsproblematiek bij de vader, en dat de moeder PTSS heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de zorgen weg te nemen en dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen bestaat. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, met ingang van 24 januari 2025 tot 24 januari 2026. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429665 / JE RK 24-2217
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de ouders] ,
hierna te noemen: de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 10 december 2024, ontvangen op 10 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (voor hun geboorte) erkend.
2.2.
Uit het rapport van de Raad volgt dat de vader en de moeder gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank kan dit niet afleiden uit de overgelegde stukken en het gezagsregister. De rechtbank gaat er, gelet op het moment van erkenning van de minderjarigen en het gezagsregister, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang, derhalve van uit dat de moeder eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad is van mening dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen groeien op in een onveilige en onstabiele opvoedomgeving, ondanks de inzet van vrijwillige [hulpverlening] Er zijn veel spanningen in het gezin. Deze spanningen komen voort uit de problematiek van en tussen de ouders en telkens wisselende opvoedingssituaties. Daarnaast hebben er in de afgelopen periode ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden. Het gezin kampte met financiële problemen, verhuizingen en overmatig alcoholgebruik van de vader. Daarnaast heeft de moeder PTSS en lijkt zij overbelast te zijn. Ook is er in de relatie tussen de ouders sprake van agressie en zijn er ook vermoedens dat er sprake is van geweld richting de oudere kinderen in het gezin. Welke invloed dit heeft op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is nog niet duidelijk. Verder is [minderjarige 1] snel overprikkeld en laat hij gedragsproblemen zien. Hij zoekt de grenzen op en gaat hier vaak overheen. De ouders vinden het lastig om het gedrag van [minderjarige 1] bij te sturen. [minderjarige 1] gaat wel sinds kort naar speciaal onderwijs. De Raad ziet dat de ouders onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen weg te nemen en van de hulpverlening te profiteren. De ouders accepteren geen hulp vanuit [hulpverlening] waardoor er geen zicht is op het welzijn van de kinderen en de relatie tussen de ouders. Het risico bestaat dat de ouders de hulpverlening in het vrijwillig kader voortijdig beëindigen. Om die redenen is de Raad van mening dat gedwongen hulp noodzakelijk is. Daarnaast schat de Raad in dat een ondertoezichtstelling de ouders meer overzicht en rust gaat geven. Voor de opgestelde doelen verwijst de Raad naar het Raadsrapport.
4.2.
De advocaat van de ouders bepleit afwijzing van het verzoek nu de ouders zelf hulpverlening in het vrijwillig kader regelen. De advocaat erkent dat er zorgen zijn. Veel van deze zorgen worden door de ouders onderkend en zijn inmiddels op eigen initiatief van de ouders, in het vrijwillig kader, weggenomen. De advocaat licht toe dat [minderjarige 1] inmiddels speciaal onderwijs volgt. Dit hebben de ouders zelf, met behulp van de directrice van de school van [minderjarige 1] , geregeld. Daarnaast waren er zorgen omtrent de verhuizing en de vele wisselingen van woonplaats. Hier is nu rust in gekomen. De ouders kunnen tot december 2025 in hun huidige woning in [woonplaats] verblijven. Ook na deze periode is er een toezegging gedaan dat zij in de buurt van [woonplaats] of [plaats] kunnen blijven wonen. Verder hebben zowel de vader als de moeder werk en zijn zij, met behulp van [ggz] , bezig om hun relatie te verbeteren. Ook leren de ouders hoe zij om moeten gaan met stress. Tot slot geeft de advocaat aan dat de moeder geen bezwaar heeft tegen een ondertoezichtstelling voor haar andere drie kinderen, die ook opgroeien in dit gezin. De advocaat licht toe dat, indien er voor de andere kinderen een ondertoezichtstelling komt, dit zonder meer een positief effect zal hebben op de gezinssituatie en dus ook op de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de moeder aan dat zij een ondertoezichtstelling niet nodig vindt. [minderjarige 1] kan erg overprikkeld zijn en heeft last van verschillende en wisselende gezichten. De moeder heeft hiervoor hulpverlening ingeschakeld. Vanaf 16 januari 2025 gaat [minderjarige 1] namelijk naar [de psychologenpraktijk] ’ waar hij psychologisch wordt onderzocht en waar hij passende hulp krijgt. Verder merkt de moeder op dat in het raadsrapport ten onrechte staat beschreven dat zij geen hulpverlening accepteert. Enkel de samenwerking met [hulpverlening] verliep niet goed, omdat de moeder zich niet gehoord voelde. Daarnaast wilden de ouders graag al eerder een aanvraag bij [de psychologenpraktijk] ’ doen, echter kregen zij daar geen toestemming voor vanuit [hulpverlening] . Voor een van de oudere kinderen wilde de moeder graag Algemeen Maatschappelijk Werk inschakelen, maar ook dit werd tegengehouden door [hulpverlening] . Verder verkrijgt de moeder al vijf jaar individuele hulpverlening, is zij momenteel onder behandeling bij [organisatie] en staat zij op een wachtlijst voor [een traumacentrum] . Beide ouders hebben een baan en nu er een huis is voor het gezin, is er meer rust.
De moeder vindt dat zij en de vader zelf de hulp kunnen regelen die voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig is. De moeder erkent dat er sprake is geweest van geweld vanuit de vader richting de moeder. Dit gaat al beter, maar is nog wel iets waar de ouders aan werken samen. Er zijn soms nog flinke spanningen en discussies. De moeder weet echter wanneer het te ver gaat en zij aan de bel moet trekken. Zij kan hiervoor terecht bij [organisatie] . De moeder betwist dat er sprake is van geweld richting de kinderen. De ouders hebben beiden werk en er is nu een huis.
4.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij fulltime werk heeft. De vader is onder behandeling bij [organisatie] voor zijn alcoholprobleem. Momenteel drinkt hij bijna geen alcohol meer. Ook krijgt hij nog steeds begeleiding van [ggz] . Dit behandeltraject ziet op het verlagen van stress. De vader vindt het zorgelijk dat – indien er een ondertoezichtstelling komt – [minderjarige 1] weer nieuwe gezichten gaat zien. Hij ontvangt nu al hulpverlening vanuit speciaal onderwijs en [de psychologenpraktijk] ’. De vader vreest dat het te veel voor [minderjarige 1] zal worden. Daarnaast hebben de ouders ook veel afspraken met de al reeds ingezette hulpverlening ( [ggz] , [organisatie] en bewindvoering), wat soms lastig te combineren is met werk. De vader geeft aan dat alle verschillende hulpverleners en aanspreekpunten rondom de ouders en de kinderen en het gezin een belasting vormen. Beide ouders hebben werk, maar dit komt onder druk te staan door alle afspraken die er steeds met de verschillende hulpverleners moeten worden ingepland. De ouders zijn hier bijna al hun vrije dagen aan kwijt. Zij zouden het fijn vinden als er één aanspreekpunt was. De vader wil echter geen ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Als de oudere kinderen van de moeder onder toezicht worden gesteld, dan kijkt er van daar uit iemand mee in het gezin en kunnen de ouders met hun vragen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast ook bij de gezinsvoogd van de oudere kinderen terecht. De vader erkent dat er sprake is geweest van geweld vanuit de vader richting de moeder, maar stelt dat zij hieraan hebben gewerkt en dat dit niet meer aan de orde is Wel kunnen er mondeling flinke discussies zijn. Van geweld richting de kinderen is geen sprake.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat zij achter het verzoek van de Raad staat. De GI is van mening dat een ondertoezichtstelling helpend en ondersteunend kan zijn. Indien er een ondertoezichtstelling komt zullen de twee ter mondelinge behandeling aanwezige vertegenwoordigers van de GI betrokken raken voor alle kinderen in het gezin. Ook zal de GI dan de regievoerende functie op zich nemen en zal er afstemming zijn met de al reeds ingezette hulpverlening. De GI geeft verder aan dat zij indien de oudere kinderen van de moeder onder toezicht worden gesteld weliswaar meer zicht zullen krijgen op het gezin, maar zich niet kunnen richten of hulpverlening kunnen regelen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat kan alleen als er ook voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een ondertoezichtstelling is. Daarnaast heeft de GI toegezegd dat, wanneer de ouders op eigen initiatief hulpverlening inschakelen, zij zich terughoudend zal opstellen en vooral ter ondersteuning en ten behoeve van regievoering invulling aan haar taak zal geven.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad derhalve toewijzen. Dit bekent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht worden gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 24 januari 2025 en tot 24 januari 2026. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, blijkt dat er zorgen zijn over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien op in een onveilige en onstabiele opvoedomgeving waarbij zij al veel verschillende ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. Zo heeft het gezin lange tijd geen vaste woning gehad, waardoor er al diverse wisselingen van verblijfplaats hebben plaatsgevonden, waarbij [minderjarige 1] ook heeft moeten veranderen van school. Daarnaast heeft het gezin te kampen gehad met financiële problemen en overmatig alcoholgebruik door en verslavingsproblematiek van de vader. De moeder heeft PTSS als gevolg van verlieservaringen en een moeilijke jeugd. Daarnaast is er sprake (geweest) van huiselijk geweld en escalaties tussen de ouders. Ook terwijl de kinderen (in huis) aanwezig waren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er door de jaren heen, vanuit verschillende bronnen en in de verschillende woonplaatsen, veel meldingen zijn geweest rondom hygiëne, ruzies en (verbaal en fysiek) geweld. Uit het Raadsrapport volgt dat er binnen de relatie tussen de ouders nog steeds sprake is van agressie en dat er ook vermoedens zijn van geweld richting (in ieder geval) de oudere kinderen in het gezin. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders erkend dat er nog regelmatig sprake is van flinke spanningen en discussies, maar ook aangevoerd dat zij samen passende hulpverlening hebben gezocht om verdere escalaties en huiselijk geweld te voorkomen. De kinderrechter vindt het heel goed van de ouders dat zij hier open over zijn en hulp voor hebben gezocht. Het feit dat de vader stelt dat er van geweld of escalaties geen sprake meer is, terwijl de moeder aangeeft dat het nog niet altijd goed gaat, baart de kinderrechter wel zorgen. Het is heel goed dat de ouders voor zichzelf hulp hebben gezocht om verdere escalaties en geweld te voorkomen, maar de kinderrechter vindt wel dat er mede hierom meer zicht moet komen op de situatie van de kinderen in het gezin. De ouders hebben uitdrukkelijk betwist dat er, zoals de Raad in het rapport stelt te vermoeden, sprake is van geweld richting de (oudere) kinderen in het gezin, maar ook hierom wil de kinderrechter dat er wel zicht op alle kinderen in het gezin komt. Ook moet er aandacht voor zijn wat het geweld tussen de ouders, de escalaties en de spanningen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gedaan en mogelijk nog met hen doen. Daarnaast is er bij [minderjarige 1] sprake van kindeigen-problematiek. [minderjarige 1] kan snel overprikkeld raken wat kan leiden tot impulsief en vaak negatief gedrag. De ouders ervaren onmacht ten aanzien van het gedrag van [minderjarige 1] en het is onduidelijk in welke mate het de ouders lukt om voldoende responsief en sensitief op hem te reageren en bij hem aan te sluiten. Dit alles bij elkaar maakt dat er, ook als enkel naar de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gekeken (en dus niet naar hun halfbroer/zussen), sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
5.4.
Er is op dit moment onvoldoende zicht op de thuissituatie van de ouders en de behoeftes en ontwikkelingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zeker omdat casusregie vanuit [hulpverlening] is weggevallen en er ook geen andere casusregisseur is gekomen. De ouders hebben aangegeven ook geen casusregisseur meer te willen, vanwege de slechte ervaringen die zij met [hulpverlening] hebben gehad. De kinderrechter ziet dat de ouders meer openheid geven en zelf, op eigen initiatief, de afgelopen periode heel veel goede stappen hebben gezet om meer hulpverlening voor henzelf en voor de kinderen in te schakelen. De kinderrechter wil hiervoor de ouders complimenteren. De kinderrechter ziet echter ook dat de huidige gezinssituatie met twee ouders en ieder hun eigen problematiek, hulpverlening en vijf kinderen die allemaal veel hebben meegemaakt, veel uitdagingen met zich meebrengt. De kinderrechter ziet dat de ouders de afgelopen periode hard hebben gewerkt, maar ook dat zij (te) veel ballen hoog te houden hebben. De ouders geven zelf ook aan dat dit belastend is en ook zorgt voor spanningen op het gebied van verschillende verantwoordelijkheden zoals werk, opvoeding, individuele hulpverlening, hulpverlening voor de kinderen en de organisatie daarvan. Daarnaast kampt [minderjarige 1] met kindeigen-problematiek die ook veel bijzondere aandacht en vaardigheden vraagt. Hiervoor geldt wel dat de ouders, zo hebben zij tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld, hiervoor zelf hulpverlening hebben geschakeld. Ook hebben de ouders, met behulp van de directrice van de laatste reguliere basisschool van [minderjarige 1] , geregeld dat [minderjarige 1] naar het speciaal onderwijs kon.
De ouders hebben de afgelopen periode dus echt goede stappen gezet, maar de zorgen die er zijn over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn daarmee nog niet geheel weggenomen. Daar komt bij dat er, ondanks het feit dat de ouders hier aan werken en samen hulpverlening hebben gezocht voor hun onderlinge spanningen, zicht moet komen op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en wat het huiselijk geweld, de escalaties en de spanningen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gedaan en mogelijk nog met hen doen. Daarnaast acht de kinderrechter het in het belang van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] als de ouders dat er een regievoerder komt, die tegelijkertijd een aanspraakpunt voor de ouders kan zijn. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ook aangegeven dat zij behoefte hebben aan één aanspreekpunt. Dat is er niet meer nu er geen casusregie meer is vanuit de gemeente of [hulpverlening] en de ouders aangeven niet meer met [hulpverlening] of een andere casusregisseur samen te willen werken. Gelet op deze omstandigheden, vindt de kinderrechter een ondertoezichtstelling passend en noodzakelijk om de ouders verder te ondersteunen en zo nodig regie te voeren. Dit geldt temeer nu ten aanzien van de oudste drie kinderen van de moeder die in hetzelfde gezinssysteem opgroeien een ondertoezichtstelling is uitgesproken. In die zin is het belangrijk om niet twee verschillende trajecten binnen één gezinssysteem naast elkaar te laten lopen. Dit kan namelijk voor de nodige spanningen zorgen en zou ervoor kunnen zorgen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ondergesneeuwd raken, terwijl het juist ook van belang is dat er zicht op hun situatie komt. Één regievoerder en één partij is aldus nu noodzakelijk om de ouders en de kinderen te ondersteunen.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen die de Raad heeft geformuleerd in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien op in een voorspelbare, veilige en stabiele opvoedingsomgeving;
- Er is sprake van fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en er wordt zicht gehouden op de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- Er is zicht op de opvoedomgeving bij de ouders en de mate van de belastbaarheid van moeder;
- Er is zicht op de opvoedingsvaardigheden van beide ouders en de mate waarin zij sensitief en responsief kunnen aansluiten bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (dus dat de ouders zien wat de kinderen nodig hebben en daar naar kunnen handelen);
- De ouders hebben meer inzicht in het effect van hun handelen op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , onder andere door de inzet van psycho-educatie;
- Er is meer zicht op de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- Er is duidelijkheid over de oorzaak van het gedrag van [minderjarige 1] en indien noodzakelijk is er passende hup voor ingezet.
5.6.
De kinderrechter wil benadrukken dat het van belang is dat er de komende periode meer zicht op de situatie komt, zowel op de opvoedomgeving en -vaardigheden als op de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is de taak van de GI om zicht te krijgen op de situatie en om te monitoren of de positieve stijgende lijn die de ouders hebben ingezet zich blijft voortdoen. Aan de hand daarvan moet worden bezien of er op korte termijn toegewerkt kan worden naar het vrijwillig kader. Daarnaast heeft de GI toegezegd dat, wanneer de ouders op eigen initiatief hulpverlening inschakelen, zij zich terughoudend zal opstellen en vooral ter ondersteuning en ten behoeve van regievoering invulling aan haar taak zal geven.
5.7.
De kinderrechter verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 24 januari 2025 tot 24 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.