ECLI:NL:RBZWB:2025:6358

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
11166660 \ CV EXPL 24-2191 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting huurovereenkomst op basis van duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen een huurder en de Vereniging Laurentius. De huurder, die zijn vader op 26 december 2023 heeft verloren, heeft een vordering ingesteld om de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd voort te zetten. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 18 december 2024 al overwogen dat de huurder voldoende bewijs moest leveren van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn vader. De huurder heeft dit bewijs geleverd door getuigenverklaringen en documentatie over gezamenlijke activiteiten en financiële zaken. De getuigen hebben verklaard dat de huurder en zijn gezin samen met de vader een huishouden hebben gedeeld, wat de kantonrechter als voldoende bewijs heeft aangemerkt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat aan de vereisten van artikel 7:268 BW is voldaan, en heeft de vordering van de huurder toegewezen. Laurentius, de gedaagde partij, is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden. De kantonrechter heeft ook de ontruimingsvordering van Laurentius afgewezen, omdat de huurder niet zonder recht of titel in de woning verblijft. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken rondom huurovereenkomsten en de voorwaarden voor een duurzame gemeenschappelijke huishouding.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11166660 \ CV EXPL 24-2191
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[huurder],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [huurder] ,
gemachtigde: Arag Rechtsbijstand,
tegen
DE VERENIGING MET VOLLEDIGE RECHTSBEVOEGDHEID LAURENTIUS,
te Breda,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Laurentius,
gemachtigde: mr. Y.F. Rijswijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 december 2024
- de akte van [huurder]
- het getuigenverhoor van 26 mei 2025
- de akte van Laurentius
- de conclusie na getuigenverhoor van Laurentius
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [huurder] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
In voormeld tussenvonnis van 18 december 2024 heeft de kantonrechter [huurder] opgedragen om te bewijzen dat hij (met zijn gezin) een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad met zijn – op 26 december 2023 overleden – vader. De kantonrechter heeft hierbij overwogen dat [huurder] dat bewijs bijvoorbeeld zou kunnen leveren door het in het geding brengen van stukken waarmee over langere tijd inzage wordt gegeven in de vaste lasten (de kostenposten, de omvang van de vaste lasten en de verdeling (wie betaalde wat)), de boodschappen (wie deed wanneer boodschappen en hoe was de kostenverdeling) en de vakanties en andere gezamenlijke activiteiten (bijvoorbeeld geboekte vakantieverblijven, vliegtickets, paspoortstempels en foto’s).
2.2.
[huurder] heeft aan de bewijsopdracht uitvoering gegeven door bij akte een aantal producties (A tot en met D) in het geding te brengen en door het laten horen van twee getuigen, namelijk [persoon 1] (een vriend van de familie [huurder] , hierna te noemen: [persoon 1] ) en [persoon 2] (de schoonmoeder van [huurder] , hierna te noemen: [persoon 2] ). Laurentius heeft afgezien van haar recht op contra-enquête, maar heeft wel bij akte een aantal producties (5 tot en met 8) in het geding gebracht.
2.3.
In het onderstaande zal de kantonrechter het bewijs waarderen, waarbij als toetsingskader geldt dat de door [huurder] te bewijzen feiten en omstandigheden (pas) bewezen zijn, als er sprake is van een redelijke mate van zekerheid daarvan.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [huurder] geslaagd is in de bewijsopdracht. Dat oordeel motiveert de kantonrechter als volgt.
2.5.
Wat betreft het toetsingskader verwijst de kantonrechter naar de overwegingen onder 5.5. en 5.6. van het tussenvonnis van 18 december 2024. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [huurder] heeft aangetoond dat in dit geval aan de vereisten voor een duurzame gemeenschappelijke huishouding is voldaan. Daarbij oordeelt de kantonrechter met name de volgende feiten en omstandigheden relevant.
2.6.
De getuigen verklaren allebei dat vader een eigen slaapkamer had en dat de overige ruimtes – zoals de woonkamer, keuken, badkamer en tuin – gezamenlijk gebruikt werden. Ook verklaren beide getuigen dat [huurder] (en zijn vrouw en kinderen) en vader allerlei activiteiten samen verrichtten, zoals samenzijn, koffie drinken, (avond)eten, tv-kijken, klussen, familie bezoeken en op vakantie gaan. Daarnaast voerden zowel [huurder] (en zijn vrouw en kinderen) als vader volgens de getuigen diverse huishoudelijke taken uit, zoals schoonmaken, wassen, tuinieren, boodschappen doen en koken. Volgens [persoon 1] was vader bekend om het traditionele eten dat hij maakte en was hij trots op de badkamer die hij samen met [huurder] had gerenoveerd. Verder verklaart [persoon 1] dat vader erg van het schoonmaken was. [persoon 2] verklaart dat tuinieren een hobby was van vader en dat hij vaak op de kinderen paste. Verder verklaart [persoon 2] dat vader soms ook alleen voor een paar weken naar Marokko ging. Beide getuigen verklaren voorts dat de fysieke gesteldheid van vader de laatste jaren voor zijn overlijden achteruit ging. Wat betreft de financiën verklaart [persoon 1] dat hij er niet veel over weet, maar dat hij wel heeft gezien dat vader allerlei kosten in een huishoudboekje bijhield.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat het voorgaande duidt op een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [huurder] , zijn vrouw en kinderen en vader. De kantonrechter heeft geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van de getuigen(verklaringen) te twijfelen. Zo komen de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] in hoofdlijnen met elkaar overeen zonder dat de kantonrechter aanwijzingen heeft dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd of anderszins voorbesproken zijn. Bovendien worden de getuigenverklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] op diverse punten bevestigd door de schriftelijke bewijsstukken. Zo heeft [huurder] bij akte van 22 januari 2025 als onderdeel van productie D afschriften overgelegd van bladzijden uit het huishoudboekje van vader waarover [persoon 1] heeft verklaard. Verder heeft [huurder] bij voormelde akte als productie C diverse reis- en verblijfsbescheiden overgelegd die de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] over de gezamenlijke vakanties bevestigen.
2.8.
Laurentius voert nog aan dat uit de verklaring van [persoon 1] blijkt dat hij alleen een goed beeld heeft van de huishouding tot 2014 (het jaar dat [huurder] en [persoon 1] zijn afgestudeerd). De kantonrechter volgt Laurentius daarin niet. [persoon 1] verklaart dat hij tijdens de studie wekelijks bij [huurder] thuis kwam. Weliswaar werd dat daarna minder vaak, maar volgens de verklaring van [persoon 1] zagen [huurder] en hij elkaar ook daarna nog steeds heel regelmatig. Logischerwijs was dat in de coronaperiode (van januari 2020 tot en met maart 2022) minder, maar [persoon 1] verklaart dat hij ook toen meerdere keren bij [huurder] thuis is geweest. [persoon 1] verklaart tot slot dat hij ook in het half jaar voor het overlijden van vader op 26 december 2023 nog minimaal één keer in de woning is geweest met vader erbij. Al met al overweegt de kantonrechter op grond van het voorgaande dat de verklaring van [persoon 1] kan bijdragen (en ook bijdraagt) aan het oordeel dat dat [huurder] (met zijn gezin) een duurzame gemeenschappelijke huishouding had met vader.
2.9.
Dan rest alleen nog het punt van de slaapkamer van vader. Laurentius wijst erop dat in verband met een technische inspectie op 13 april 2023 foto’s in de woning zijn gemaakt. Op deze foto’s is het volgende te zien: op een van de grote slaapkamers staan twee kinderbedjes, op de andere grote slaapkamer staat een tweepersoonsbed en op de kleine slaapkamer staat geen bed, maar alleen een bureau.
2.10.
Uit het voorgaande blijkt volgens Laurentius dat:
er op 13 april 2023 geen slaapkamer meer in gebruik was door vader en dat vader (dus) in ieder geval vanaf die datum niet meer in de woning woonde en er geen sprake (meer) was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding;
[persoon 2] in strijd met de waarheid heeft verklaard, aangezien zij verklaarde dat de kinderen op de kleine slaapkamer sliepen, vader op een van de grote slaapkamers en [huurder] en zijn vrouw op de andere grote slaapkamer;
[huurder] in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld door te stellen dat vader tot zijn overlijden in de woning woonde en daar een eigen slaapkamer had.
2.11.
De kantonrechter volgt die conclusies niet. [huurder] heeft voldoende weerlegd dat uit voormelde foto’s volgt dat vader niet meer in de woning woonde. Zo heeft [huurder] er met verwijzing naar productie 6 van Laurentius op gewezen dat vader op 21 maart 2023 de akkoordverklaring voor de energiebesparende maatregelen nog zelf heeft ondertekend. Op 13 april 2023 was vader niet in de woning wegens een vakantie in Marokko. [huurder] heeft al eerder aangegeven dat vader weleens alleen op vakantie ging naar Marokko. Tijdens die vakanties sliepen de kinderen samen op de grote slaapkamer en werd het eenpersoonsbed van vader op zolder opgeslagen, hetgeen ook is te zien op de foto’s. Als vader terug was van vakantie, gingen de kinderen weer naar de kleine kamer en werd het bed van vader in elkaar gezet op de grote slaapkamer. In mei 2023 was vader weer terug uit Marokko, hetgeen volgens [huurder] ook blijkt uit een klacht van vader over containers voor de deur, waarvoor de projectleider op 17 mei 2023 bij [huurder] en vader thuis is langsgeweest.
2.12.
Al met al is de kantonrechter op grond van het bovenstaande van oordeel dat [huurder] heeft voldaan aan de bewijsopdracht. Kortom, de kantonrechter is van oordeel dat het met een redelijke mate van zekerheid vaststaat dat [huurder] (met zijn gezin) een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad met zijn vader totdat laatstgenoemde op 26 december 2023 overleed.
2.13.
Aangezien de kantonrechter in het tussenvonnis van 18 december 2024 al heeft overwogen dat aan de overige vereisten van artikel 7:268 leden 2 en 3 BW is voldaan ( [huurder] biedt voldoende financiële waarborg voor het nakomen van de huur en [huurder] had en heeft zijn hoofdverblijf in de woning) brengt het voorgaande mee dat de vordering van [huurder] om te bepalen dat de huurovereenkomst door [huurder] voor onbepaalde tijd wordt voortgezet zal worden toegewezen.
2.14.
Laurentius is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [huurder] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
714,00
(3,5 punten × € 204,00)
- nakosten
100,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.016,84
2.15.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
2.16.
De beslissing in conventie brengt mee dat [huurder] niet zonder recht of titel in de woning verblijft, zodat de ontruimingsvordering van Laurentius zal worden afgewezen.
2.17.
Laurentius is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [huurder] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
204,00
(2 punten × factor 0,5 × € 204,00)
Totaal
204,00

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
bepaalt dat [huurder] de huurovereenkomst op grond van artikel 7:268 lid 2 BW voor onbepaalde tijd voortzet;
3.2.
veroordeelt Laurentius in de proceskosten van € 1.016,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.3.
veroordeelt Laurentius tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in reconventie
3.4.
wijst de vorderingen van Laurentius af,
3.5.
veroordeelt Laurentius in de proceskosten van € 204,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt Laurentius tot betaling van de kosten van betekening als Laurentius niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.