ECLI:NL:RBZWB:2025:6354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
11813102 \ VV EXPL 25-31 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huur standplaats voor chalet met afwijzing van vorderingen wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft eiser, die een standplaats voor zijn chalet huurt van gedaagde, vorderingen ingesteld in kort geding. Eiser meent dat gedaagde een aantal aanpassingen moet doen aan de standplaats, ondanks dat er al een procedure loopt bij de Geschillencommissie Recreatie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, maar heeft deze vorderingen afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op de gevorderde aanpassingen, zoals het terugplaatsen van een omheining en het verplaatsen van een naastgelegen chalet. Eiser moet de proceskosten betalen, omdat hij in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 9 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11813102 \ VV EXPL 25-31
Vonnis in kort geding van 9 september 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ( [land] ),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.L.M. Arets,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.C.F. Berkhof.

1.De zaak in het kort

[eiser] huurt van [gedaagde] voor het hele seizoen een standplaats voor zijn chalet. Hij meent dat [gedaagde] een aantal zaken moet aanpassen op en rondom deze standplaats. Ondanks dat er al een procedure loopt bij de Geschillencommissie Recreatie, kan [eiser] voor voorlopige voorzieningen bij de civiele rechter een procedure starten. Hij heeft verder voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, zo hoeft [gedaagde] geen omheining terug te plaatsen. Dit omdat [eiser] niet duidelijk heeft kunnen maken waarom hij daar recht op zou hebben. Ook is er onvoldoende grond om een naastgelegen chalet 20 centimeter te verplaatsen. [eiser] moet de proceskosten betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 augustus 2025, met producties 1 t/m 16,
- de producties 1 t/m 15 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 26 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de overgelegde en voorgedragen pleitnota van [gedaagde] .
3. De feiten
3.1.
[eiser] huurt al jarenlang van [gedaagde] een seizoenstandplaats. Op de huurovereenkomst zijn de Recron-voorwaarden van toepassing. Op de standplaats staat het chalet van [eiser] . [eiser] parkeert zijn auto (vanaf de weg gezien) rechts naast het chalet op een groenstrook.
3.2.
[gedaagde] heeft op en bij de standplaatsen links en rechts van de standplaats van [eiser] werkzaamheden uitgevoerd, waaronder het plaatsen van twee nieuwe chalets en het opnieuw inrichten van de standplaatsen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
- het terugplaatsen van de verwijderde omheining van de standplaats aan de linkerzijde van de standplaats van [eiser] ;
- het minimaal 20 centimeter naar rechts naar de oorspronkelijke locatie verplaatsen van het chalet aan de rechterzijde van de standplaats van [eiser] ;
- het reinigen van het chalet, het terras en de omheiningen, zodra aan de eerste twee veroordelingen is voldaan;
- het aanbrengen van voorzieningen aan de voorkant van het chalet waardoor deze, het perceel en de omheining niet meer vuil worden;
dit alles steeds op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag vanaf twee dagen na betekening van het vonnis dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] is in gebreke door [eiser] niet het huurgenot te verschaffen waar hij recht op heeft. [gedaagde] handelt daarbij ook onrechtmatig. [gedaagde] heeft de standplaatsen links en rechts van de standplaats van [eiser] opnieuw ingericht. Als gevolg hiervan zijn het chalet, het terras en de omheining van [eiser] vuil geworden. [gedaagde] heeft links van de standplaats van [eiser] de omheining verwijderd en wil deze – onterecht – niet meer terugplaatsen. Rechts van de standplaats van [eiser] is het nieuwe chalet 20 centimeter in de richting van het chalet van [eiser] verplaatst, waardoor [eiser] niet meer goed zijn auto op de tussenliggende groenstrook kan parkeren. Ondanks sommatie heeft [gedaagde] de gebreken niet hersteld.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en voert onder meer het volgende aan. [eiser] is niet ontvankelijk in zijn vorderingen, omdat hij in een procedure bij de Geschillencommissie Recreatie dezelfde vorderingen heeft ingesteld. [gedaagde] betwist bovendien dat sprake is van spoedeisendheid, omdat [eiser] dezelfde vorderingen al in april 2025 aan de Geschillencommissie Recreatie heeft voorgelegd. [eiser] heeft geen, dan wel onvoldoende, belang bij zijn vorderingen. De door [gedaagde] verwijderde omheining stond op het perceel van de buren. Verder valt niet in te zien op grond waarvan [eiser] de verplaatsing van het chalet rechts van zijn standplaats vordert. Daarnaast is het verplaatsen van het chalet niet eenvoudig. Voor zover al sprake was van enige vervuiling als gevolg van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden, heeft [gedaagde] dit op 16 april 2025 opgelost door schoon te maken. De gevorderde dwangsommen staan niet in verhouding tot de vorderingen. Door de wijze waarop de vorderingen geformuleerd zijn, is er bovendien een groot risico op executiegeschillen.

5.De beoordeling

Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht
5.1.
Vanwege [eiser] ’s woonplaats in [land] , hebben de vorderingen waarop de kantonrechter moet beslissen een internationaal karakter. De kantonrechter heeft die ambtshalve beoordeeld en is daarbij van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt.
5.2.
Uit artikel 19 lid 2 van de Recron-voorwaarden volgt een rechtskeuze voor Nederlands recht. Die rechtskeuze zal de kantonrechter volgen. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat de Rome I Vo (Verordening (EG) nr. 593/2008) deze rechtskeuze in dit geval toelaat.
Kort geding
5.3.
De kantonrechter moet in dit kort geding beoordelen of [eiser] op het moment dat dit vonnis wordt gewezen bij de gevorderde voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de vorderingen als voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
5.4.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt spoedeisend belang bij zijn vorderingen te hebben. Hij heeft in dit kader gesteld dat zijn huurgenot wordt verstoord door de uitvoering van de werkzaamheden en de overlast die hiermee samengaat. Daarbij is van belang dat de vakantieperiode op dit moment nog loopt en dat de standplaats dit jaar nog maar tot oktober beschikbaar is.
Ontvankelijkheid in verband met procedure bij de Geschillencommissie Recreatie
5.5.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat er al een geschil aanhangig is bij de Geschillencommissie Recreatie. Op grond van artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven. Hierboven is al overwogen dat een dergelijk spoedeisend belang bestaat. De voorzieningenrechter is, in beginsel, dan ook bevoegd om een beslissing te nemen. Dit zou anders kunnen zijn als er sprake is van een wettelijke uitzondering, maar artikel 19 van de Recron-voorwaarden is niet zo’n bij de wet gestelde uitzondering. Van een dergelijke uitzondering is bijvoorbeeld sprake als partijen een geldige overeenkomst tot arbitrage hebben gesloten (zie artikel 1022 lid 1 Rv). Maar: ook in het geval van een arbitrageovereenkomst kan een partij zich bij de gewone rechter melden voor een maatregel tot bewaring van recht en een voorlopige voorziening in kort geding (zie artikel 1022a 2 Rv). Zelfs in het geval dat partijen een arbitraal kort geding zijn overeengekomen, hoeft de voorzieningenrechter zich niet onbevoegd te verklaren. Overigens heeft [gedaagde] in dit geval niet aangevoerd dat het procesreglement van de Geschillencommissie Recreatie een eigen procedure kent voor spoedeisende vorderingen.
5.6.
Ook de omstandigheid dat de Geschillencommissie Recreatie op enig moment (mogelijk) nog een beslissing zal nemen op hetgeen [eiser] daar heeft voorgelegd, vormt geen belemmering voor het beoordelen van [eiser] ’s vorderingen in deze procedure. Het gaat in deze procedure namelijk om maatregelen met een voorlopig karakter.
Beoordeling van de vorderingen
5.7.
Gelet op het hiervoor in r.o. 5.3 geschetste kader, ziet de kantonrechter geen aanleiding voor een omkering van de bewijslast, zoals door [eiser] bepleit. Hierna zal de kantonrechter de verschillende vorderingen bespreken, te beginnen met de omheining aan de linkerkant van de standplaats van [eiser] .
Omheining standplaats linkerkant
5.8.
De vordering tot het terugplaatsen van de omheining aan de linkerkant van de standplaats zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze omheining deel uitmaakte van de door hem gehuurde standplaats, althans dat hij op grond van de huurovereenkomst recht heeft op een dergelijke erfafscheiding. Tijdens de mondeling behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze omheining op het perceel van de buren stond en door de buren gebouwd was. [eiser] heeft dit vervolgens erkend. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] de oude omheining heeft verwijderd na het vertrek van de buren, brengt niet mee dat [gedaagde] daardoor ook gehouden is om een soortgelijke (hoge) omheining terug te plaatsen.
5.9.
Overigens heeft [gedaagde] wel een (lage) omheining teruggeplaatst, maar [eiser] is van mening dat deze niet hoog genoeg is. [eiser] heeft naar eigen zeggen namelijk een grote hond en volgens hem is de geplaatste omheining niet veilig genoeg. De kantonrechter ziet hierin geen onrechtmatig handelen door [gedaagde] . Het ligt juist op de weg van [eiser] om maatregelen te treffen indien en voor zover hij van mening is dat de veiligheid van anderen in het gedrang kan komen door zijn hond, aangezien hij daarvan de eigenaar is.
Verplaatsing chalet rechterkant
5.10.
Voor het verplaatsen van het chalet rechts van de standplaats van [eiser] ziet de kantonrechter onvoldoende gronden. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de groenstrook, waar hij zijn auto parkeert, voorheen 20 centimeter breder was dan dat nu het geval is. Daarentegen heeft [gedaagde] aan de hand van de door haar overgelegde foto’s toegelicht dat de standplaats van [eiser] even breed gebleven is. Het staat dan ook onvoldoende vast dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daar komt nog bij dat de kantonrechter begrepen heeft dat [eiser] nog steeds op de groenstrook kan parkeren (weliswaar naar eigen zeggen met meer moeite dan voorheen), terwijl het verplaatsen van het chalet aanzienlijke moeite en kosten met zich mee zou brengen.
Reiniging (vorderingen 3 en 4)
5.11.
Omdat de eerste twee vorderingen worden afgewezen, zal de derde (voorwaardelijke) vordering tot het reinigen van het chalet, het terras en de omheiningen van [eiser] eveneens worden afgewezen.
5.12.
Tot slot begrijpt de kantonrechter de vierde vordering (na verduidelijking daarvan ter zitting) zo, dat de gevorderde reinigingswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd als alle werkzaamheden rondom de naburige chalets en standplaatsen zijn verricht. Omdat het een toekomstige omstandigheid betreft, zal de kantonrechter deze voorziening afwijzen bij gebrek aan belang daarbij. Overigens gaat de kantonrechter er wel vanuit dat [gedaagde] reinigingswerkzaamheden uit zal voeren als door haar of in haar opdracht verrichte werkzaamheden tot vervuiling van de standplaats of het chalet van [eiser] zouden leiden.
Dwangsommen niet toewijsbaar
5.13.
Aangezien de vier vorderingen worden afgewezen, zijn de gevorderde dwangsommen evenmin toewijsbaar.
[eiser] moet de proceskosten betalen
5.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Roose en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.