ECLI:NL:RBZWB:2025:6352
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens te late indiening en gebrek aan bewijs van verzending
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2025 uitspraak gedaan over het verzet van dr.ir. [opposant] tegen een eerdere uitspraak van 31 oktober 2024. De rechtbank had in die uitspraak de beroepen van de opposant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de griffierechten niet tijdig waren betaald. De opposant heeft vervolgens verzet ingesteld, maar dit verzet is door de rechtbank als niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzetschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De termijn voor het indienen van het verzetschrift begon op 1 november 2024, na verzending van de eerdere uitspraak. De opposant heeft het verzetschrift pas op 3 april 2025 bij de rechtbank ingediend, wat te laat is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verzetschrift op tijd per post is verzonden, aangezien het niet aangetekend was verzonden.
De rechtbank benadrukt dat termijnen van beroep en verzet van openbare orde zijn en dat er geen afwijkingen van deze termijnen mogelijk zijn, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De opposant heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die deze termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzet niet-ontvankelijk is en dat er geen inhoudelijke beoordeling van het verzet kan plaatsvinden.