ECLI:NL:RBZWB:2025:6333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
02-431839 FA RK 25-739
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. A. Koop-Van Vliet, verzoekt om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan haar toe te wijzen. De man, vertegenwoordigd door mr. S. Imdahl, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om voortzetting van de omgangsregeling waarbij de minderjarige de regie heeft over de contactmomenten met hem.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders, gezien de verstoorde communicatie en de geschiedenis van belaging door de man. De vrouw heeft aangegeven dat de minderjarige geen behoefte heeft aan contact met de man en dat de man niet betrokken is bij zijn leven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de vrouw toe te wijzen, gezien de situatie van de minderjarige en de gebrekkige betrokkenheid van de man.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de minderjarige zodanig zijn veranderd dat het verzoek tot wijziging van het gezag moet worden toegewezen. De vrouw is voortaan alleen belast met het gezag over de minderjarige. Daarnaast is de omgangsregeling gewijzigd, waarbij de minderjarige de regie heeft over de momenten dat hij contact wil met de man. Tevens is een informatieregeling vastgesteld waarbij de vrouw de man eenmaal per twee maanden informeert over belangrijke zaken rondom de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/431839 / FA RK 25-739
datum uitspraak: 11 september 2025
beschikking over gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Koop-Van Vliet in Breda,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S. Imdahl in Zoetermeer,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 4 februari 2025 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 8 mei 2025 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 28 juli 2025 ontvangen aanvullende verzoek van de man;
- de beschikking van de rechtbank Overijssel van 27 februari 2017 en het daaraan gehechte ouderschapsplan;
- de vaststellingsovereenkomst tussen partijen van 20 februari 2018;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] ;
1.2
De op 22 augustus 2025 door de advocaat van de vrouw ingebrachte stukken zijn buiten de termijn van drie werkdagen ingediend. Zijdens de man is verweer gevoerd tegen de indiening van deze stukken. De rechtbank zal deze stukken buiten beschouwing laten omdat het late tijdstip van indiening strijdig is met de goede procesorde. . Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de vrouw de gelegenheid heeft gehad om deze stukken eerder in het geding te brengen.
1.3
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 25 augustus 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
1.4
Voor deze mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige] gesproken over het verzoek.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een geregistreerd partnerschap gehad.
2.2
Tijdens dit geregistreerd partnerschap is [minderjarige] geboren.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van 27 februari 2017 is dit geregistreerd partnerschap ontbonden en aan deze beschikking is een convenant en een ouderschapsplan gehecht.
2.5
In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Ten aanzien van de contactregeling hebben partijen afgesproken dat [minderjarige] gedurende de oneven weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft alsmede tijdens de schoolvakanties en feestdagen gelijk tussen partijen te verdelen.
2.6
Bij een vaststellingsovereenkomst van 20 februari 2018 hebben partijen de zorgregeling gewijzigd in die zin dat [minderjarige] in de oneven weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, onder begeleiding van de moeder van de man, bij de man verblijft.
2.7
Na de verhuizing van de man naar [woonplaats 2] hebben partijen afgesproken dat [minderjarige] zonder begeleiding van de moeder van de man, bij de man zou verblijven eenmaal per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur waarbij de man zou zorgdragen voor het halen en brengen van [minderjarige] . Aan deze zorgregeling is van juni/juli 2019 tot november 2023 uitvoering gegeven.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt beëindigd en het eenhoofdig gezag wordt toegewezen aan de vrouw.
3.2
De man verzoekt bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • het verzoek van de vrouw af te wijzen,
  • te bepalen dat de contactregeling tussen de man en [minderjarige] onmiddellijk wordt hervat c.q. wordt voortgezet in die zin dat [minderjarige] de regie heeft wanneer en hoe lang hij bij de man verblijft, althans te beslissen zoals de rechtbank juist en redelijk acht,
  • te bepalen dat de vrouw de man iedere maand voor de eerste van de maand een e-mail stuurt waarin staat hoe het gaat met [minderjarige] .
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De vrouw heeft ter toelichting op haar verzoek aangegeven dat de man haar in het verleden heeft belaagd en dat de man daar strafrechtelijk voor is veroordeeld. Deze belaging is geëindigd toen de man in de zomer van 2019 is verhuisd naar [woonplaats 2] . De vrouw merkte aan [minderjarige] dat hij steeds meer weerstand kreeg tegen het contact met de man. Hij voelde dat hij niet betrokken werd in het nieuwe gezinsleven van de man. In november 2023 is er een ruzie tussen [minderjarige] en de man ontstaan en de man heeft toen aangegeven dat [minderjarige] pas weer welkom was als hij zijn excuses zou aanbieden. Mede door deze ruzie heeft er sinds november 2023 tussen [minderjarige] en de man slechts sporadisch contact plaatsgevonden via Whatsapp. Van fysiek contact is lange tijd geen sprake geweest. De onderlinge oudercommunicatie is door alles dat is gebeurd, ernstig verstoord. Het is niet mogelijk om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en gezamenlijke beslissingen over [minderjarige] te nemen, laat staan afspraken te maken. Daar komt bij dat [minderjarige] geen behoefte heeft aan contact met de man. Hij ervaart rust als de vrouw alle beslissingen over hem neemt. Er is sprake van een wijziging van omstandigheden. De man ziet volgens de vrouw niet in en kan ook niet inzien welke beslissingen over [minderjarige] dienen te worden genomen en het is onmogelijk gebleken om op een constructieve manier te communiceren over [minderjarige] . De man geeft geen invulling aan zijn gezag en hij doet hiertoe ook geen poging. Hij is niet betrokken bij het leven van [minderjarige] en informeert zich daar ook niet over. Het gezamenlijke gezag kan hierdoor niet op een adequate wijze worden uitgevoerd. Handhaving van het gezamenlijk gezag acht de vrouw dan ook niet langer in het belang van [minderjarige] en een gezagsbeëindiging is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Gelet op alle omstandigheden acht de vrouw het ondenkbaar dat tussen haar en de man op korte termijn een herstel van de communicatie zal plaatsvinden. Ook vreest zij dat er situaties zullen ontstaan dat [minderjarige] klem of verloren zal raken en niet te verwachten is dat dit op korte termijn zal veranderen. Het is in het belang van [minderjarige] , mede gezien zijn ADHD, dat hem rust en duidelijkheid wordt geboden en dat de vrouw alleen de beslissingen kan nemen die nodig zijn voor hem.
4.2
Zijdens de man is aangevoerd dat [minderjarige] tot de kerstvakantie van 2023 om de week een weekend bij hem verbleef. Hoewel er sindsdien lange tijd geen fysiek contact was, is de man sindsdien wel via WhatsApp met [minderjarige] in contact gebleven. Op 27 april 2025 is [minderjarige] bij de man geweest en toen is alles tussen hen uitgesproken. [minderjarige] heeft toen aangegeven dat hij de man wil zien, maar dat hij geen vast rooster wil. Hij heeft een bijbaan in [woonplaats 1] en hij werkt afwisselend op zaterdag of op zondag. De man heeft hiervoor begrip en met [minderjarige] afgesproken dat hij de regie heeft. De man kan zich niet verenigen met het verzoek van de vrouw. Zij baseert haar verzoek met name op argumenten die betrekking hebben op partnerconflicten uit het verleden en niet direct op het welzijn van [minderjarige] . De vrouw lijkt moeite te hebben met het feit dat zij met de man moet communiceren. De man acht het verzoek niet in het belang van [minderjarige] . Hij stelt zich immer coöperatief op en verleent tijdig zijn medewerking indien nodig. De man beschouwt zichzelf als een betrokken ouder. Hij ervaart echter dat de vrouw structureel het contact tussen hem en [minderjarige] belemmert. Ook merkt de man dat de vrouw hem niet steunt in het maken van bepaalde opvoedkeuzes hetgeen de man als frustrerend en ondermijnend ervaart. Partijen hebben een geheel andere opvoedstijl. Het belang van [minderjarige] weegt in deze zwaarder dan de wens van de vrouw. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen. De man staat open voor hulpverlening indien de rechtbank dit nodig acht. Aanvullend is door de man aangegeven dat de vrouw de man niet informeert over ontwikkelingen in het leven van [minderjarige] , zoals de betrokkenheid bij een mishandeling waardoor [minderjarige] onlangs met de politie in aanraking is gekomen. De man wil [minderjarige] niet onder druk zetten om hem te informeren. De man acht het van belang dat de vrouw hem informeert.
4.3
De vertegenwoordiger van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het hebben van gezag niet alleen rechten maar ook plichten met zich brengt. De man heeft in dit kader ook de plicht om informatie in te winnen over [minderjarige] en betrokken te zijn. De keuze van de man om geen contact te hebben met [minderjarige] omdat [minderjarige] , als dertienjarige, gehandeld heeft in strijd met de normen en waarden van de man, is een afwijzing geweest voor [minderjarige] . Het is begrijpelijk dat dit tot een teleurstelling heeft geleid bij [minderjarige] . De Raad vraagt zich af of [minderjarige] door deze situatie al niet eerder klem of verloren is geraakt tussen zijn ouders. [minderjarige] heeft momenteel geen verwachtingen meer van zijn vader en hij geeft aan dat het hem eigenlijk niet meer veel kan schelen. De Raad vindt dit zorgelijk. De Raad is van mening dat het gezag en de omgang los van elkaar moeten worden gezien. Het ouderlijk gezag bestaat niet enkel uit het geven van toestemming voor bepaalde zaken, het betekent ook dat een ouder op de hoogte is, en zich op de hoogte laat stellen, van wat er in een leven van een kind speelt, betrokken is bij een kind zoals bij de school, op de hoogte zijn van wat een kind doet, enzovoorts. De Raad heeft de indruk dat de man niet laat zien dat hij deze verplichtingen wil aangaan en deze moeite voor [minderjarige] wil doen. Het initiatief voor contact wordt gelegd bij [minderjarige] , maar tegelijkertijd kan de man dit ook doen. [minderjarige] zit nu in een hele andere ontwikkelingsfase dan in 2018 toen eerder een verzoek tot wijziging van het gezag is afgewezen. In de huidige leeftijdsfase van [minderjarige] wordt ook iets anders van de ouders verwacht en [minderjarige] zal nadat hij zestien is geworden ook zeggenschap krijgen welke informatie over hem mag worden gedeeld met zijn ouders. De Raad adviseert het verzoek van de vrouw om haar alleen te belasten met het gezag toe te wijzen, een omgangsregeling vast te stellen waarbij omgang plaatsvindt op de moment dat [minderjarige] dat wenst en een informatieregeling vast te stellen waarbij eenmaal per twee maanden de vrouw de man informatie verstrekt over [minderjarige] .
Gezag
4.4
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.5
Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de gronden moet zij eerst vaststellen of de omstandigheden van [minderjarige] inmiddels zo zijn veranderd dat het verzoek tot het veranderen van het gezag moet worden toegewezen. De rechtbank stelt vast dat er lange tijd, van november 2023 tot 27 april 2025 geen fysiek contact heeft plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] nadat in november 2023 een conflict was ontstaan tussen de man en [minderjarige] . Tijdens het ontbreken van het fysieke contact heeft er op onregelmatige basis contact plaatsgevonden via Whatsapp tussen de man en [minderjarige] . Nadat het contact tussen de man en [minderjarige] is hersteld, hebben zij afgesproken dat [minderjarige] de regie heeft over de momenten dat hij contact wil met de man. Sinds eind april dit jaar heeft [minderjarige] een paar keer zijn vader bezocht. Er is geen sprake meer van een vaste contactregeling, zoals eerder door partijen is overeengekomen. Daarnaast vindt er nauwelijks tot geen communicatie plaats tussen partijen. De verhoudingen zijn zeer ernstig verstoord. Gelet op al deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wijziging van omstandigheden en is de vrouw dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
4.6
De rechtbank zal voorts moeten beoordelen of er gronden aanwezig zijn om de vrouw alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] . De vrouw heeft haar verzoek gebaseerd op de beide genoemde gronden in artikel 1:251a BW.
De rechtbank overweegt dat de wet als uitgangspunt heeft dat ouders, ook na het einde van hun relatie, samen het gezag houden. Enkel een verstoorde communicatie tussen ouders is onvoldoende om te komen tot een wijziging van het gezag.
De rechtbank komt in deze zaak tot het oordeel dat er meer is dan een verstoorde relatie van partijen waardoor in deze zaak wel wordt aangenomen dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] bij de instandhouding van het gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen zijn ouders. Bovendien is er geen vooruitzicht dat hierin op korte termijn verbetering zal komen.
De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Partijen hebben een geheel andere visie op wat er in het belang is van [minderjarige] . Daarbij trekt de man de opvoedkwaliteiten van de vrouw openlijk in twijfel, zo is gebleken tijdens de mondelinge behandeling. De man diskwalificeert aldus de vrouw in haar rol als hoofdopvoeder van [minderjarige] en het is de rechtbank duidelijk geworden dat de man niet openstaat voor haar visie over wat in het belang van [minderjarige] is. Het ligt in de lijn der verwachting dat in het gebrek aan vertrouwen van de man in de vrouw als hoofopvoeder van [minderjarige] geen verbetering zal komen. Door deze omstandigheden blijven er discussies en spanningen tussen partijen, is het niet mogelijk om samen beslissingen over [minderjarige] te nemen en worden deze onnodige moeilijk gemaakt, hetgeen weer een negatieve weerslag heeft op [minderjarige] . Daar komt bij dat partijen een belast verleden samen hebben en de man in het verleden strafrechtelijk is veroordeeld voor stalking van de vrouw. Door deze omstandigheden is er op ouderniveau duurzaam sprake van een zeer ingewikkelde en verstoorde relatie tussen partijen die tot op heden niet is hersteld. De hiervoor genoemde omstandigheden maken dat bij handhaving van het gezamenlijk gezag het onaanvaardbare risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt, omdat belangrijke beslissingen over hem niet genomen kunnen worden. De rechtbank acht het, gelet op het verleden van partijen, niet reëel dat een verbetering van de situatie in de toekomst nog mogelijk is, ook niet met behulp van hulpverlening. Daar komt bij dat de man onvoldoende zicht heeft op de ontwikkeling van [minderjarige] en niet op de hoogte is van wat er allemaal speelt in het leven van [minderjarige] . Hierdoor kan de man ook geen weloverwogen beslissingen over [minderjarige] nemen. Dit is niet alleen het gevolg van de omstandigheid dat er geruime tijd slechts minimaal contact tussen de man en [minderjarige] heeft plaatsgevonden, maar ook doordat de man zich lange tijd niet actief heeft opgesteld om zich, door derden zoals school en bijvoorbeeld de huisarts, te laten informeren over de ontwikkelingen van [minderjarige] . De man heeft hiertoe in de afgelopen jaren geen initiatief genomen. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft hij er niet tot nauwelijks blijk van gegeven het belang van dergelijke actieve betrokkenheid in te zien. Hij legt de oorzaak dat hij niet is geïnformeerd bij de vrouw. Met deze houding, waarbij hij ouderlijke verantwoordelijkheden buiten zichzelf en zijn eigen invloedssfeer legt, geeft de man er onvoldoende blijk van te kunnen handelen in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft, mede door het gebrek aan betrokkenheid van zijn vader in de afgelopen jaren, op zijn beurt geen verwachtingen meer van zijn vader en wenst ook niet langer dat zijn vader nog zeggenschap over hem heeft ten aanzien van belangrijke beslissingen die hem betreffen. De rechtbank is om die reden van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] ook noodzakelijk is. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw om haar alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] moet worden toegewezen.
Omgangsregeling
4.7
In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder een bestaande omgangsregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderde of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
Vaststaat dat er reeds langere tijd geen uitvoering gegeven wordt gegeven aan de vastgestelde omgangsregeling. Hiermee is de wijziging van omstandigheden gegeven.
4.8
Tijdens de mondelinge behandeling is zijdens de vrouw aangegeven dat zij instemt met het verzoek van de man op dit punt in die zin dat de omgangsregeling wordt gewijzigd en wordt vastgesteld dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang in die zin [minderjarige] de regie heeft wanneer en hoe lang hij bij de man verblijft. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] en de reisafstand tussen de woonplaats van [minderjarige] en de man acht de rechtbank deze regeling ook in het belang van [minderjarige] . Zij zal deze dan ook zodanig vaststellen.
Informatieregeling
4.9
In artikel 1:377b BW staat dat de ouder met gezag over een kind informatie moet geven aan de ouder zonder gezag over het kind over hoe het met het kind gaat. Het gaat om informatie over belangrijke zaken over de persoon en het vermogen van het kind. Ook moet de ouder die het gezag over een kind heeft de ouder die geen gezag heeft, raadplegen bij beslissingen die hij of zij over het kind neemt. Dat kan ook met de hulp van een tussenpersoon. De rechtbank kan op verzoek van een ouder over dit onderwerp een regeling vaststellen.
4.1
De man heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de vrouw hem maandelijks per e-mail zal informeren over [minderjarige] . De Raad heeft geadviseerd om met inachtneming van de leeftijd van [minderjarige] een informatieregeling vast te stellen waarbij de vrouw de man eenmaal per twee maanden zal informeren over [minderjarige] . De vrouw heeft aangegeven in te stemmen met de regeling zoals deze door de Raad wordt geadviseerd.
4.11
De rechtbank is van oordeel dat de door de Raad geadviseerde informatieregeling recht doet aan de situatie en passend is bij de leeftijd van [minderjarige] . Zij zal een regeling vaststellen waarbij de vrouw de man eenmaal per twee maanden op de eerste van de maand per e-mail informeert over wat er in het leven van [minderjarige] speelt zoals hierna vermeld.
Proceskosten
4.12
Omdat partijen ex-geregistreerde partners van elkaar zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.
4.13
Het voorgaande betekent dat wordt beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt dat de vrouw voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009;
5.2
wijzigt de laatstelijk overeengekomen omgangsregeling en bepaalt dat de man en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar, waarbij [minderjarige] de regie heeft wanneer en hoe lang hij bij de man verblijft;
5.3
bepaalt dat de vrouw de man eenmaal per twee maanden, uiterlijk op de eerste van de maand en voor het eerst voor 1 oktober 2025, per e-mail informeert over belangrijke gebeurtenissen rondom [minderjarige] , waarbij onder andere informatie wordt gegeven over zijn ontwikkeling, school, hobby’s en activiteiten, waarbij ook kopieën van schoolrapporten worden gegeven, alles passend bij de leeftijd van [minderjarige] ;
5.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.