In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2025, wordt het beroep van de Stichting [belanghebbende] tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de gestelde gemachtigde geen geldige machtiging heeft ingediend. De rechtbank wijst erop dat iemand die namens een ander beroep instelt, op verzoek van de rechtbank een machtiging moet overleggen. In dit geval heeft de gemachtigde geen recente uittreksels uit het handelsregister overgelegd, waardoor niet kan worden vastgesteld of hij bevoegd is om namens de belanghebbende op te treden. Ondanks herhaalde verzoeken om dit verzuim te herstellen, is er geen adequate reactie gekomen. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de gemachtigde niet bevoegd was om dit verzoek in te dienen. De uitspraak bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.