Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.GEMEENTE BREDA,
2.
GGD WEST-BRABANT,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
3.De feiten
“Jeugdgezondheidszorg vanaf 2024 en verder” [4] uitgebracht, waarin onder meer is opgenomen:
4.Het geschil
primair:de tussen de Gemeente en de GGD gesloten overeenkomst met betrekking tot het verrichten van JGZ 0-18 jaar in de gemeente Breda c.q. JGZ 0-4 jaar in de centrumwijken van de gemeente Breda vernietigt c.q. nietig verklaart;
5.De beoordeling
de publieke gezondheidszorg, waarbij een landelijk preventief gezondheidszorgpakket actief wordt aangeboden aan alle jeugdigen tot 18 jaar.
“a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren,
“het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg”. Uit artikel 10 van het Besluit volgt dat als het college gebruikmaakt van de mogelijkheid om deze werkzaamheden uit te laten voeren door derden (artikel 14, lid 4, Wpg), daaraan dezelfde eisen moeten worden gesteld als wanneer die taken door de GGD zouden worden uitgevoerd.
- basistaken: de taken die de gemeenten wettelijk verplicht zijn af te nemen van de GGD en de taken die de gemeenten collectief willen afnemen zoals het algemeen bestuur die heeft aangewezen;
- aanvullende taken: taken die een gemeente boven de basistaken kan afnemen op basis van afspraken met de GGD.
Gemeentelijke taken in de Wet publieke gezondheid;
De aanvullende taken zijn zo beschreven dat een gemeente op basis hiervan kan besluiten tot
Artikel 4 van de regeling sluit aan bij de wettelijke taken en de bepalingen in artikel 14 van de wet[rechtbank: Wpg].
“Uitgezonderde overheidsopdrachten en prijsvragen”. Artikel 1.1. Aw bepaalt dat onder een overheidsopdracht wordt verstaan:
“een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel”.Bij het instellen van de vorderingen is Jong JGZ ervan uitgegaan dat er tussen de Gemeente en de GGD een overeenkomst is gesloten. De GGD en de Gemeente voeren thans aan dat daarvan geen sprake is. In dit verweer ligt besloten dat het besluit om de volledige jeugdgezondheidszorg bij de GGD neer te leggen, bij nader inzien, géén quasi-inbesteding is.
“op contractbasis”volgens de GGD slechts van toepassing zijn op een marktpartij en niet op de GGD. [12]