ECLI:NL:RBZWB:2025:627

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
02-068306-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van verkrachting met geweld en de beoordeling van bewijs en opzet

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 5 maart 2023, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben verkracht en aangerand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de verkrachting wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende steunbewijs was en dat de verdachte in een toestand van slaap verkeerde tijdens het incident.

De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, en concludeerde dat er voldoende steunbewijs was voor haar verklaring. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door geweld de aangeefster had gedwongen tot seksuele handelingen, en dat er sprake was van seksueel binnendringen. De verdediging's verweer dat de verdachte in een slaaptoestand verkeerde, werd door de rechtbank verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze claim. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit, verkrachting, wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de aangeefster, ter hoogte van € 3.112,50, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-068306-24
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
raadsman mr. J.J.H. Siebelt, advocaat te Best.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 maart 2023 [aangeefster] primair heeft verkracht en subsidiair heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, de verkrachting van aangeefster, wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, vanwege een gebrek aan (voldoende) steunbewijs. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen dan moet verdachte worden vrijgesproken, omdat het ten laste gelegde is gepleegd in een toestand van slaap waardoor er geen sprake is van opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en wat tijdens de zitting is besproken het volgende vast.
Op zaterdag 4 maart 2023 waren aangeefster en verdachte aanwezig op een feestje in [het café] in [plaats]. Na sluitingstijd van het café zijn zij met nog enkele andere personen naar het huis van verdachte gegaan. Deze anderen zijn rond half vier in de nacht vertrokken. Aangeefster bleef bij verdachte en zijn vrouw, een collega van aangeefster, slapen zoals zij vaker deed. Na het vertrek van de andere personen is aangeefster naar de logeerkamer op de eerste verdieping gegaan en in slaap gevallen. Verdachte en zijn vrouw zijn toen ook naar bed gegaan in hun slaapkamer op de begane grond.
Juridisch kader
Vooropgesteld wordt dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven
dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen:
het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In het geval dat de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit rechtspraak van de Hoge Raad kan onder meer worden afgeleid dat voor een bewezenverklaring van verkrachting niet is vereist dat de verkrachting als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan de aangeefster. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van de aangeefster en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar is. De rechtbank stelt vast dat aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard over zowel de omstandigheden rondom de seksuele handelingen als over die seksuele handelingen zelf. Dit geldt zowel voor wat aangeefster direct ’s ochtends na het incident heeft verklaard, als wat zij later in haar aangifte bij de politie heeft verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en gaat van die verklaring uit.
Steunbewijs
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. Op 9 maart 2023 heeft er met verdachte een mededelingsgesprek plaatsgevonden. Dit gesprek is opgemaakt in een proces-verbaal op ambtsbelofte door twee verbalisanten. Tijdens dit gesprek is aan verdachte medegedeeld dat er een melding tegen hem is gedaan van verkrachting en/of aanranding. Verdachte heeft tijdens dit gesprek gezegd dat hij niet wist wat hem bezielde en dat hij aangeefster in de nacht heel even heeft aangeraakt en gestreeld. Ter zitting heeft verdachte verklaard over de gemoedstoestand van aangeefster in de ochtend na de verkrachting en/of aanranding, hetgeen slechts een paar uur daarna was. Volgens verdachte heeft aangeefster huilend en trillend haar verhaal gedaan, eerst aan zijn vrouw en daarna ook in het bijzijn van verdachte zelf. Bovendien heeft hij ter zitting verklaard, hoewel hij zich het voorval niet kan herinneren, dat hij haar verhaal gelooft ‘dat er iets gebeurd is’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster.
Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat aan het bewijsminimum wordt voldaan.
Overtuiging
Naast het wettig bewijs moet de rechtbank ook de overtuiging hebben dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Aangeefster heeft de volgende morgen -in het bijzijn van verdachte en zijn vrouw- trillend en huilend haar verhaal gedaan. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte en aangeefster eensluidend hebben verklaard over hoe de avond was verlopen tot het moment dat verdachte en zij zich ieder naar de eigen slaapkamer begaven. Ook van belang acht de rechtbank dat zowel verdachte als aangeefster verklaren dat zij gezamenlijk hebben gehuild de ochtend erna toen zij vertelde wat verdachte bij haar had gedaan. Op basis van het voorgaande heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd.
Verkrachting
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te kunnen komen, moet vast komen staan dat verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, het slachtoffer heeft gedwongen om het seksueel contact te ondergaan. Dit contact moet aan te merken zijn als seksueel binnendringen.
De rechtbank is van oordeel dat door het duwen en op en neer bewegen van de vingers in de vagina van aangeefster – volgens vaste rechtspraak - sprake is van seksueel binnendringen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van geweld. Dit geweld bestond uit onder meer het naar beneden trekken van de onderbroek van aangeefster, het vastpakken van haar hand - waarmee zij verdachte probeerde weg te duwen - en deze neer te leggen op het matras, het (half) op haar liggen, het duwen van zijn hand tussen haar benen en in de vagina en het uit elkaar proberen te duwen van de benen van aangeefster.
Ontbreken van opzet
De verdediging is van mening dat het niet onaannemelijk is dat het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden gedurende een toestand van slaap van verdachte. In een dergelijk geval is er geen sprake van bewustheid waardoor ieder inzicht in en de draagwijdte van de gedragingen of de mogelijke gevolgen hiervan hebben ontbroken. Volgens de verdediging is dan ook geen sprake van enige opzet en dient verdachte te worden vrijgesproken.
De rechtbank schuift het verweer van de verdediging terzijde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd dat er van een dergelijke situatie in dit concrete geval sprake is. Niet alleen ontbreken er deskundigenrapportages waaruit blijkt dat verdachte kampt met parasomnie en meer specifiek sexsomnie, maar verdachte heeft ook ter zitting verklaard niet bekend te zijn met dergelijke aandoeningen of met slaapwandelen. Sterker nog, verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij nog nooit heeft slaap gewandeld of andere activiteiten heeft ondernomen gedurende zijn slaap. Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte gedurende het tenlastegelegde feit in een slaaptoestand verkeerde. Zou deze gedachtegang gevolgd worden dan zou hij in deze slaaptoestand naar boven zijn gelopen, het dekbed van aangeefster hebben afgetrokken, haar hebben gestreeld, gezoend en betast, terwijl hij tegen haar sprak, haar benen uit elkaar hebben geduwd en zijn vingers in haar vagina hebben gestoken. En tussendoor zou verdachte ook nog hebben gedoucht. De rechtbank acht het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte dit allemaal in zijn slaap heeft gedaan en zelfs na de douche nog slapende was.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit, verkrachting van aangeefster, wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 maart 2023 te [plaats], door geweld, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], door
- het (meermalen) kussen en/of likken van de billen en/of nek en/of het lichaam
van die [aangeefster] en
- het (meermalen) strelen en betasten van de rug en benen en billen en
vagina van die [aangeefster] en- het (meermalen) duwen en op en neer bewegen van zijn vingers in de vagina
van die [aangeefster],
en bestaande dat geweld hieruit dat verdachte
-met kracht de deken van het lichaam van die [aangeefster] aftrok en met zijn naakte lichaam half op die [aangeefster] ging liggen en
-de onderbroek van die [aangeefster] naar beneden trok en
-de hand van die [aangeefster] vast pakte en
-zijn hand tussen de benen van die [aangeefster] duwde en de benen van die [aangeefster] uit
elkaar probeerde te duwen en door te gaan met bovengenoemde handelingen terwijl die [aangeefster] meermalen
aangaf dat ze dit niet wilde en aldus een
zodanige situatie waarin die [aangeefster] zich niet aan de hiervoor genoemde
handelingen kon onttrekken, heeft doen ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, in geval van een bewezenverklaring, nadrukkelijk rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is niet alleen kostwinner van het gezin, maar ook vanwege psychische klachten van zijn vrouw de voornaamste verzorger van hun twee minderjarige kinderen. Het gezin van verdachte zou ernstig nadeel ondervinden, als hij gedetineerd raakt. Daarnaast is verzocht rekening te houden met het tijdsverloop, nu het ten laste gelegde feit bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van aangeefster. Zij was destijds tweeëntwintig jaar en gelet op de leeftijd van verdachte (ten tijde van het plegen was verdachte zesenveertig jaar), bestond er tussen hen een zeer fors leeftijdsverschil. Zij hadden een vriendschappelijke band en aangeefster voelde zich vertrouwd bij verdachte, ook vanwege hun gesprekken over hun christelijke opvoeding. Gezien haar opvoeding was (op zondag) vroeg thuis komen niet wenselijk en bleef aangeefster vaker bij verdachte en zijn vrouw overnachten. Een voor haar veilige situatie. Ook was zij vanwege haar christelijke opvoeding erg voorzichtig op seksueel gebied. Verdachte heeft aangeefster terwijl zij in zijn huis verbleef verkracht. Hoewel zij diverse malen heeft tegengestribbeld en ‘nee, nee’ heeft gezegd, kon aangeefster (voor haar gevoel) niet aan verdachte ontsnappen. Niet alleen doordat verdachte haar overviel in haar slaap en zij aanvankelijk niet eens doorhad dat hij het was, maar ook vanwege het fysieke overwicht van verdachte. Verdachte heeft verklaard het verschrikkelijk te vinden voor aangeefster, maar lijkt de verantwoordelijkheid voor zijn daden vooral bij de apneu te leggen. Door de apneu zou hij tot dergelijke dingen in staat zijn geweest. Het kan hem dus eigenlijk niet worden aangerekend. Hiervoor heeft de rechtbank al aangegeven dat zij niet daarin mee gaat. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet zelf de verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen hij bij aangeefster heeft aangericht. Hij heeft haar onverhoeds in haar slaap verkracht. Zij heeft er nog steeds veel last van, zo is ter zitting eens temeer gebleken. Verdachte legt echter vooral de nadruk op de gevolgen en het leed dat het voorval voor hem en zijn gezin heeft gehad. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor verdachte geen makkelijke periode is (geweest), doet hij met deze houding onvoldoende recht aan aangeefster en neemt hij niet de volledige verantwoordelijkheid.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 10 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een (soortgelijk) strafbaar feit is veroordeeld.
Ter zitting heeft verdachte verklaard de kostwinner te zijn van het gezin. Ook de verzorgende en huishoudelijke taken komen met name op zijn schouders vanwege de burn-out en psychische klachten van zijn vrouw. Verdachte heeft hulp gezocht bij de huisarts en heeft meerdere gesprekken gehad met de praktijkondersteuner.
Taakstrafverbod
Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 22b Sr, inhoudende het taakstrafverbod, in deze zaak van toepassing omdat artikel 242 Sr een strafbedreiging kent van ten hoogste zes jaar en er is sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Gelet hierop geldt als uitgangspunt het opleggen van een gevangenisstraf. In geval van bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Kleinschalige Voorziening Middelburg
De rechtbank is ambtshalve bekend met het project genaamd “Kleinschalige Voorziening Middelburg”. Dit is een project dat loopt in de penitentiaire inrichting te Middelburg. Het houdt in dat gedetineerden die een vaste baan hebben en korter dan 12 maanden gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen, de mogelijkheid krijgen hun baan te behouden. Zij mogen op vaste tijden de inrichting verlaten om naar hun werk te gaan. Als verdachte hiervoor in aanmerking komt, zou dit ervoor kunnen zorgen dat hij enerzijds zijn straf uitzit en anderzijds zijn baan behoudt en daardoor zijn gezin kan blijven ondersteunen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee recht wordt gedaan aan de belangen van de maatschappij bij afstraffing van het feit, maar ook aan de persoonlijke belangen van verdachte en zijn gezin. Bij het bepalen van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf houdt zij er dan ook rekening mee dat deze duur geen belemmering voor toelating tot het project vormt.
Straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daaruit volgt dat het uitgangspunt bij verkrachting met een beperkte mate van dwang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden is. Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte ende ernst van het feit. Anders dan de officier ziet de rechtbank geen aanleiding voor een voorwaardelijk deel, nu zij de overtuiging heeft dat deze zaak al de nodige recidive beperkende impact op verdachte heeft gehad. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 5112,50, bestaande uit
€ 112,50 materiële en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade is niet betwist en zal volledig worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente. De gevorderde immateriële schade wordt gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de door de benadeelde partij bijgevoegde uitspraken geen vergelijkbare situaties betreffen. Zo is er in deze zaak geen sprake van een minderjarige, een familiare situatie of verkrachting waarbij het geslachtsdeel is gebruikt. De rechtbank zal de immateriële schade op een lager bedrag vaststellen. Gelet op de onderbouwing en de hoogte van toegekende schadevergoedingen in min of meer vergelijkbare zaken, acht de rechtbank een bedrag van € 3.000,- toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2023.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering voor zover deze het toegewezen bedrag overstijgt. Desgewenst kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

verkrachting

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van
€ 3.112,50,waarvan
€ 112,50aan materiële schade en
€ 3.000,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster],
€ 3.112,50te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
41 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. C.T. den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2025.
Mr. Wijffels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 maart 2023 te [plaats], door geweld en/of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of(een) andere
feitelijkhe(i)d(en), [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die [aangeefster], door
- het (meermalen) kussen en/of likken van de billen en/of nek en/of het lichaam
van die [aangeefster] en/of
- het(meermalen) strelen en/of betasten van de rug en/of benen en/of billen en/of
vagina van die [aangeefster] en/of
- het(meermalen) duwen en/of op en neer bewegen van zijn vingers in de vagina
van die [aangeefster],
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte
-met kracht de deken van het lichaam van die [aangeefster] aftrok en/of
-met zijn naakte lichaam half op die [aangeefster] ging liggen en/of
-de onderbroek van die [aangeefster] naar beneden trok en/of
-de hand van die [aangeefster] vast pakte en/of
-zijn hand tussen de benen van die [aangeefster] duwde en de benen van die [aangeefster] uit
elkaar probeerde te duwen en/of
-door te gaan met bovengenoemde handelingen terwijl die [aangeefster] meermalen
aangaf dat ze dit niet wilde en aldus een bedreigende situatie, in elk geval een
zodanige situatie waarin die [aangeefster] zich niet aan de hiervoor genoemde
handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2023 te [plaats], door geweld en/of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en), [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of
meer ontuchtige handelingen, te weten
- het (meermalen) kussen en/of likken van de billen en/of nek en/of het lichaam
van die [aangeefster] en/of
- het (meermalen) strelen en/of betasten van de rug en/of benen en/of billen en/of
vagina van die [aangeefster]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte
-met kracht de deken van het lichaam van die [aangeefster] aftrok en/of
-met zijn naakte lichaam half op die [aangeefster] ging liggen en/of
-de onderbroek van die [aangeefster] naar beneden trok en/of
-de hand van die [aangeefster] vast pakte en/of
-zijn hand tussen de benen van die [aangeefster] duwde en de benen van die [aangeefster] uit
elkaar probeerde te duwen en/of
-door te gaan met bovengenoemde handelingen terwijl die [aangeefster] meermalen
aangaf dat ze dit niet wilde;
en aldus een bedreigende situatie, in elk geval een zodanige situatie waarin die
[aangeefster] zich niet aan de hiervoor genoemde handeling(en) kon onttrekken, heeft
doen ontstaan;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )