In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 november 2024 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.590. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 behandeld, maar belanghebbende en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De inspecteur is niet verschenen, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat hij correct was uitgenodigd.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking niet naar te hoge bedragen heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking naar te hoge bedragen heeft vastgesteld. Belanghebbende, woonachtig in België, heeft een inkomensverklaring overgelegd en aangifte gedaan voor het jaar 2020. De rechtbank stelt vast dat de lening bij KBC kwalificeert als eigenwoningschuld en dat belanghebbende in 2020 € 2.223,60 aan rente heeft betaald. Aangezien hij voor 50% eigenaar is van de woning, is de betaalde rente aftrekbaar tot een bedrag van € 1.112.
De rechtbank oordeelt verder dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt recht te hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) en dat de inspecteur de opgevoerde financieringskosten terecht niet in aftrek heeft toegestaan. Het beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, de aanslag wordt verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.478, en de belastingrentebeschikking wordt dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat belanghebbende niet tijdig de benodigde stukken heeft overgelegd.