ECLI:NL:RBZWB:2025:626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
02-325348-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met een koevoet in Sluis

Op 11 oktober 2024 vond er een gewelddadig voorval plaats in Sluis waarbij de verdachte en een medeverdachte samen een poging tot doodslag hebben gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een koevoet tegen het hoofd geslagen, terwijl de medeverdachte het slachtoffer ook heeft geschopt en geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld in twee fases plaatsvond. In de eerste fase sloeg de verdachte het slachtoffer met de koevoet, waarna het slachtoffer op de grond viel en niet meer bewoog. In de tweede fase keerden de verdachten terug naar het slachtoffer en voerden zij opnieuw geweld uit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, omdat hij met een koevoet tegen het hoofd sloeg, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank achtte het medeplegen van de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en moest een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer van in totaal € 29.162,47, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-325348-24
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ( [land] ),
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman: mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag door [slachtoffer] met een koevoet tegen het hoofd te slaan en tegen zijn hoofd te slaan en te schoppen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte zich verantwoordelijk acht voor de klap met een hard voorwerp op het hoofd van aangever, maar dat uit het dossier niet blijkt dat hij tevens verantwoordelijk is voor het overige letsel. Het feit kan bewezen worden verklaard, in die zin dat verdachte het voorwaardelijke opzet heeft gehad op de dood van aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast. Aangever staat op 11 oktober 2024 omstreeks 22.30 uur samen met zijn vrienden [naam 1] en [naam 2] voor een café aan de [straat] in Sluis. De verdachten bevinden zich op dat moment aan de andere kant van het water en zijn naar elkaar aan het roepen. Door de groep van aangever wordt teruggeroepen, wat leidt tot geschreeuw over en weer. Eén van de verdachten schreeuwt, na wat gescheld, naar de groep dat ze vijf minuten moeten wachten. Even later is op de camerabeelden te zien dat de verdachten aan de andere kant van het water zijn en samen richting de groep lopen. De verdachten lopen op dat moment naast elkaar. Te zien is dat verdachte kort voordat zij de groep naderen een langwerpig voorwerp onder zijn trui vandaan haalt. Vlak daarna versnellen de verdachten hun pas richting aangever en zijn vrienden. [naam 1] en [naam 2] rennen dan weg. Aangever blijft staan. De medeverdachte rent in eerste instantie achter [naam 1] en [naam 2] aan, maar draait zich snel weer om, wendt zich tot aangever en geeft hem een trap. Verdachte bevindt zich op dat moment ook bij aangever.
De rechtbank onderscheidt het geweld dat vervolgens tegen aangever plaatsvindt in twee fases.
De eerste fase betreft het slaan van aangever met de koevoet door verdachte. De rechtbank neemt op de camerabeelden waar dat verdachte aangever slaat met het voorwerp dat hij kort daarvoor onder zijn trui vandaan heeft gehaald. Hij slaat daarmee vlak nadat de medeverdachte aangever een trap heeft gegeven. Aangever valt vervolgens op de grond en beweegt vanaf dat moment niet meer. Het voorwerp waarmee is geslagen is niet gevonden. Op basis van de camerabeelden, waarop de rechtbank een op een koevoet gelijkend voorwerp heeft waargenomen, in combinatie met de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , die na het incident direct tegen de politie hebben gezegd dat zij hebben gezien dat er met een koevoet is geslagen, stelt de rechtbank vast dat het een koevoet is geweest waarmee verdachte aangever heeft geslagen.
Na de eerste fase laten verdachten aangever achter en rennen zij (opnieuw) achter [naam 1] en [naam 2] aan. Binnen enkele seconden keren zij terug naar aangever, die nog steeds roerloos op dezelfde plek ligt. Dan vangt de tweede fase aan. Verdachten staan om het lichaam van aangever heen. De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat er door de verdachten bewegingen worden gemaakt richting het lichaam van aangever. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat de medeverdachte slaande en schoppende/stampende bewegingen richting aangever maakt en dat zijn lichaam ook beweegt op het moment dat de medeverdachte dit doet, waaruit de rechtbank opmaakt dat het lichaam van aangever door de medeverdachte met kracht wordt geraakt. Dit wordt ook zo beschreven door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . [verbalisant 1] beschrijft ook dat dit nabij het hoofd van aangever gebeurt. Dat dit door de verbalisant(en) onjuist is geïnterpreteerd is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank weegt in dit verband mee dat de camerabeelden worden ondersteund door de verkleuring die na de aanhouding aan de linkerhand van de medeverdachte is waargenomen en door de verklaring die de vriendin van aangever kort na het incident heeft afgelegd. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat ook de medeverdachte geweldshandelingen heeft verricht die avond en dat hij daardoor de verkleuring aan zijn hand heeft opgelopen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat aangever die avond is opgenomen in het ziekenhuis in [plaats]. Door de arts is vastgesteld dat aangever snijwonden in zijn aangezicht, achterhoofd en een hersenschudding heeft opgelopen. Aangever heeft zelf verklaard dat hij pijn had aan heel zijn lichaam en de snee in zijn achterhoofd 7 tot 8 centimeter lang en 2 centimeter diep was. De foto’s van het letsel ondersteunen deze bevindingen.
De geweldshandelingen in de tenlastelegging
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat medeverdachte tegen het lichaam, nabij het hoofd, van aangever heeft geslagen en geschopt. Aan verdachte is echter ten laste gelegd dat deze geweldshandelingen alleen op en/of tegen het hoofd van aangever zijn uitgeoefend en niet tegen zijn lichaam. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of zij de woorden ‘lichaam, nabij het hoofd’ aan de tenlastelegging kan toevoegen.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de rechtbank de vrijheid toekomt om misslagen in de tenlastelegging te verbeteren of aan te vullen, mits verdachte hierdoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. Zo’n verbetering is niet een wijziging van de tenlastelegging in de zin van de artikelen 313 en 314 van het Wetboek van Strafvordering, maar slechts een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging, waarvoor geen medewerking van het openbaar ministerie of van verdachte is vereist. Uit die rechtspraak blijkt dat ook misslagen in de precieze aan verdachte ten laste gelegde feitelijke gedragingen binnen zekere grenzen door de rechter kunnen worden verbeterd. Van grondslagverlating kan sprake zijn indien de ‘verbeterde lezing’ van de tenlastelegging ertoe leidt dat aan verdachte een ander strafbaar feit - of een andere variant daarvan - wordt verweten dan waarop de oorspronkelijke tenlastelegging is toegesneden.
De rechtbank is van oordeel dat het toevoegen van het woord ‘lichaam, nabij het hoofd’ geen verandering brengt in het verwijt dat verdachte is gemaakt, namelijk het medeplegen van een poging tot doodslag. Bovendien gaat het om een aanpassing van ondergeschikte betekenis die geen wezenlijke wijziging in de feitelijke omschrijving van het feit teweeg brengt, nu het slaan met de koevoet het belangrijkste verwijt vormt. Van grondslagverlating is daarmee geen sprake. Ook is het voor verdachte op basis van het dossier en het voorhouden van de stukken ter zitting kenbaar geweest dat het slaan en schoppen op/tegen het lichaam, nabij het hoofd, al dan niet in de vorm van medeplegen, aan hem wordt verweten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met deze aanpassing niet in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eenmaal met een koevoet tegen het hoofd van aangever heeft geslagen en dat de medeverdachte tegen het lichaam nabij het hoofd van aangever heeft geslagen en geschopt. Het door aangever opgelopen letsel past ook bij deze geweldshandelingen. Het verweer van de verdediging dat het letsel bij aangever op een andere wijze is veroorzaakt, bijvoorbeeld door het vallen, is niet aannemelijk geworden en wordt daarom verworpen. Van de overige ten laste gelegde geweldshandelingen wordt verdachte vrijgesproken.
Opzet op de dood
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van de verdachten gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Hiervoor moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken de verdachten het oogmerk (het volle opzet) had om aangever om het leven te brengen. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van aangever heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er met een koevoet tegen het achterhoofd van aangever is geslagen. Dat dit met kracht is gebeurd, volgt uit het feit dat aangever gelijk na het slaan op de grond viel en kan ook worden afgeleid uit het door aangever opgelopen letsel. Daarnaast is een koevoet een voorwerp dat naar zijn aard geschikt is om iemand dodelijk letsel mee toe te brengen. Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop met kracht met een koevoet geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood tot gevolg heeft. Het slaan met een koevoet (door verdachte) in combinatie met geweldshandelingen die vervolgens (door de medeverdachte) tegen het roerloze lichaam, nabij het hoofd van aangever, zijn verricht, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van fataal letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachten de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever hebben aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van deze gedragingen is dan ook voldaan aan het vereiste van het voorwaardelijk opzet op de dood.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Voorafgaand aan het geweld heeft één van de verdachten geroepen naar de groep van aangever dat zij vijf minuten moesten wachten. De rechtbank maakt hieruit op dat de verdachten aangever en zijn vrienden welbewust zijn gaan opzoeken. Nadat verdachte de koevoet onder zijn trui vandaan haalt, lopen de verdachten samen met versnelde pas naar de groep toe en vervolgens beginnen zowel de medeverdachte als verdachte direct met het plegen van geweldshandelingen tegen aangever. Dat de medeverdachte niet wist dat verdachte een koevoet bij zich had en/of daarmee heeft geslagen, acht de rechtbank ongeloofwaardig nu hij zelf vanaf het begin af aan deel heeft genomen aan het agressief benaderen van aangever en vervolgens direct een bijdrage heeft geleverd aan het geweld door aangever te trappen, nog voordat verdachte aangever met de koevoet sloeg. Hij liep bovendien naast verdachte toen deze de koevoet tevoorschijn haalde en stond erbij toen verdachte aangever met de koevoet sloeg. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte en de medeverdachte gezamenlijk het plan hebben gehad om geweld tegen de groep te gaan gebruiken en met dat plan zichzelf hebben bewapend en naar de overkant van het water zijn gegaan om de groep op te zoeken.
Nadat aangever door de slag met de koevoet weerloos op de grond lag zijn de verdachten teruggekomen en is de medeverdachte opnieuw begonnen met het schoppen en slaan van aangever, terwijl verdachte daarbij stond. Zowel verdachte als de medeverdachte hebben zich in geen van de twee geweldsfases gedistantieerd van het geweld of iets gedaan om verder geweld te voorkomen. De rechtbank beschouwt dit gezamenlijk optreden van verdachten als nauwe en bewuste samenwerking en acht zowel het opzet op de samenwerking als het opzet op de poging tot doodslag van aangever wettig en overtuigend bewezen. Om die reden is het dan ook niet van belang wie welke geweldshandeling heeft verricht, nu sprake was van een geweldsexplosie waarin beide verdachten individueel een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd. Dat betekent dat verdachte medeverantwoordelijk wordt gehouden voor de gedragingen van de medeverdachte.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 oktober 2024 te Sluis tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een koevoet, tegen het hoofd heeft geslagen en meermalen, met geschoeide voet tegen het
lichaam, nabij het hoofd,heeft geschopt en/of getrapt, en/of meermalen, heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging wordt verzocht om in geval van een bewezenverklaring de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, omdat de eis niet in verhouding staat met hetgeen wat er is gebeurd. De reclassering concludeert onder meer dat er geen sprake is van een delictpatroon, omdat hij geen strafblad heeft. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en heeft impulsief gehandeld. De situatie is onverwachts geëscaleerd, maar moet wel als een incident worden beschouwd. Hij heeft enorm veel spijt en geleerd van de verkeerde gevolgen van zijn drankgebruik.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt een het medeplegen van een poging tot doodslag. Het nietsvermoedende slachtoffer is door de verdachten met een koevoet op zijn hoofd geslagen. Vervolgens zijn zij, nadat zij eerst zijn weggelopen, teruggelopen naar het slachtoffer dat roerloos op de grond lag en hebben zij wederom geweld gebruikt tegen zijn lichaam, in de buurt van zijn hoofd. Dat het uitgeoefende geweld bij het slachtoffer niet tot een fatale afloop heeft geleid, is niet aan het handelen van verdachten te danken geweest. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat hij nog leeft.
Door dit forse geweld hebben verdachte en de medeverdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer, maar ook op zijn vertrouwen in mensen om hem heen en in de maatschappij, zo blijkt uit de door hem voorgelezen slachtofferverklaring. Hieruit blijkt ook dat het slachtoffer tot op heden nog steeds lichamelijke en psychische klachten ervaart. Hij is, toen hij wakker werd in het ziekenhuis, maar ook de dagen daarna, bang geweest dat het niet goed met hem ging aflopen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel van verdachte als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt, alleen al vanwege de lange duur van het herstel. Al met al zijn de gebeurtenissen die deze avond hebben plaatsgevonden voor het slachtoffer bijzonder traumatisch geweest. Met deze omstandigheid houdt de rechtbank dan ook in strafverzwarende zin rekening bij de strafoplegging.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat het geweld plaatsvond op straat, in de avonduren en in de directe omgeving van een uitgaansgelegenheid, en dat het om zinloos geweld gaat. Daar komt bij dat verdachte tijdens het feit onder invloed van alcohol was. Het baart de rechtbank zorgen dat hij dusdanig onder invloed was dat hij niet meer wist wat hij deed, maar toch samen met de medeverdachte zonder enige reden en uit het niets de confrontatie heeft gezocht en ervoor gekozen heeft om een slagwapen mee te nemen en dit ook daadwerkelijk te gebruiken. Dit zeer agressieve gedrag, verspreid over twee fases als genoemd, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Naast de gevolgen voor het slachtoffer, zorgen dit soort delicten ook voor grote gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, zoals bij de omstanders, waaronder in het bijzonder de twee vrienden en de vriendin van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit alles verdachte ernstig aan.
De rechtbank houdt verder in het nadeel van verdachte rekening met zijn houding vlak na de gebeurtenissen. Hij heeft gedaan alsof hij hulp wilde bieden aan het slachtoffer, terwijl op dat moment aanwezige getuigen wisten dat hij één van de daders was. Dat verdachte dit gedrag heeft laten zien nadat hij zich kort daarvoor schuldig had gemaakt aan een poging doodslag op het slachtoffer is stuitend. De rechtbank acht het voorstelbaar dat deze houding het leed van het slachtoffer en zijn naasten alleen maar heeft vergroot en ook dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die het feit heeft veroorzaakt voor het slachtoffer kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld in Nederland. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van de reclassering van 16 januari 2025. Hieruit blijkt dat de reclassering een risicofactor ziet op het gebied van alcoholgebruik. Zij zien verder weinig tot geen stabiliteit op verschillende leefgebieden. De reclassering kan het risico op recidive niet goed inschatten omdat verdachte zich niets van het feit kan herinneren. Geadviseerd wordt om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. Alles afwegende vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden, zodat de rechtbank deze eis zal volgen. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden zal worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 32.234,65, bestaande uit € 22.234,65 ter zake van materiële schade en € 10.000,-- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde opgevoerde post van de kosten die zijn gemaakt naar aanleiding van de behandeling in het [ziekenhuis] te [plaats]
€ 62,47 voldoende is onderbouwd, door de verdediging niet is betwist en een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. De rechtbank zal deze post dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de opgevoerde kosten ter zake studievertraging ad € 21.600,- overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing van de vordering is gebleken dat benadeelde dit studiejaar niet gaat halen omdat hij door het incident een deel van zijn schooljaar gemist heeft, zo blijkt ook uit de ziekmeldingen. Ook blijkt uit de toelichting van de mentor van de school dat hij meerdere toetsen moet inhalen en dit alles tot gevolg heeft dat hij niet met zijn eindstage kan beginnen, wat vereist is om het jaar te kunnen halen. Dat de benadeelde hier een eigen aandeel in heeft gehad, is de rechtbank niet gebleken, nu uit de inlichtingen van de mentor blijkt dat dit alles heeft plaatsgevonden na het incident en de benadeelde juist hierdoor zijn eindstage mist. De rechtbank weegt in dit verband eveneens mee dat uit de onderbouwing en de schriftelijke slachtofferverklaringen van benadeelde, maar ook uit die van zijn ouders en zijn vriendin blijkt dat het incident een grote impact heeft gehad op de mentale gesteldheid van de benadeelde en daarmee ook aannemelijk is geworden dat dit impact heeft op zijn vermogen om te studeren. Hierdoor is voldoende vast komen staan dat de benadeelde als gevolg van het feit zijn studiejaar niet gaat halen. De vordering is daarmee voldoende onderbouwd. Door de benadeelde partij is aansluiting gezocht bij Letselschaderichtlijn en het standaardbedrag bij een studievertraging van één jaar gevorderd. Dit komt de rechtbank niet onredelijk voor, zodat ook deze post in zijn geheel zal worden toegewezen.
Het verzoek voor zover dat betrekking heeft op de schade als gevolg van het verlies van het horloge ad € 572,18 zal niet ontvankelijk worden verklaard, nu er geen causaal verband bestaat tussen de schade die is geleden en het bewezenverklaarde handelen van verdachte, te weten de poging tot doodslag. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Uit het verhandelde ter zitting en de onderbouwing bij het voegingsformulier is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het feit heeft grote gevolgen gehad op het leven van de benadeelde en de rechtbank acht het aannemelijk dat hij hier nog lang last van blijft houden. Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank een bedrag van € 7.500,- redelijk en billijk. Zij zal dit bedrag dan ook toewijzen. Voor het overige deel van de immateriële schade acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Gelet hierop kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totale schade, wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 21.662,47 en de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 7.500,-- toewijzen. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de materiële schade en de immateriële schade zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van een poging tot doodslag;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
42 (tweeënveertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 29.162,47, waarvan € 21.662,47 aan materiële schade en € 7.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 29.162,47te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
180 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en mr. C.T. Den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2025.
Mr. Wijffels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 oktober 2024 te Sluis
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een koevoet, althans een
dergelijk hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
en/of meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet tegen het hoofd heeft
geschopt en/of getrapt, en/of meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist op
en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)