ECLI:NL:RBZWB:2025:625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
02-244463-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door administratief medewerkster

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1961, heeft in de periode van 1 april 2013 tot en met 7 april 2018 een bedrag van € 282.120,86 verduisterd van haar werkgever, een onderwijsstichting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging betwistte de volledige toerekening van het bedrag aan de verdachte, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat het volledige bedrag wettig en overtuigend bewezen was.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank weegt mee dat de verdachte gedurende een lange periode stelselmatig heeft verduisterd en dat dit een ernstig misbruik van haar positie als administratief medewerkster inhoudt. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte een blanco strafblad had, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om de straf te matigen. De uitspraak benadrukt de ernst van de verduistering en de gevolgen daarvan voor de stichting en haar leerlingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-244463-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 7 april 2018 een geldbedrag van € 282.120,86 heeft verduisterd in dienstbetrekking.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit, maar niet voor het volledige bedrag zoals opgenomen in de tenlastelegging. Het is volgens de verdediging onvoldoende duidelijk (onderzocht) welk deel van dit bedrag is toe te schrijven aan verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet het gehele bedrag aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank volgt dit niet en komt tot een bewezenverklaring van het volledige bedrag zoals ten laste gelegd. Uit het deskundigenbericht van 26 juni 2019 van forensisch accountant [naam] volgt dat er in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 een bedrag van € 231.423,87 is verduisterd en uit de aangifte blijkt in de periode van 1 januari 2017 tot en met 7 april 2018 een geldbedrag van € 50.696,99 te zijn verduisterd. Bovendien heeft verdachte ter zitting erkend dit gehele bedrag te hebben verduisterd. De rechtbank acht het feit zoals ten laste gelegd, inclusief het volledige geldbedrag, derhalve wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 7 april 2018 te Goes,
opzettelijk een geldbedrag (in totaal 282.120,86 euro), dat geheel toebehoorde aan [stichting], en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief medewerkster wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de eis van de officier te matigen gelet op het tijdsverloop, het blanco strafblad van verdachte en het negatieve gevolg dat een werkstraf zal hebben voor de afbetaling aan het slachtoffer. Zij zal minder betaald werk kunnen verrichten als zij een taakstraf moet uitvoeren, waardoor de hoogte van de afbetaling zal verminderen. Verzocht wordt een taakstraf van 120 uren op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als medewerker van [stichting] gedurende ruim vijf jaar een geldbedrag met een totale waarde van € 282.120,86 verduisterd van haar werkgever. Zij heeft daarmee in ernstige mate misbruik gemaakt van haar positie. Het handelen van verdachte heeft niet alleen haar werkgever benadeeld, het heeft ook het vertrouwen dat haar werkgever en haar collega’s in haar stelden geschaad, te meer nu verdachte al jaren werkzaam was bij de stichting. De rechtbank rekent het verdachte ook in ernstige mate aan dat zij dit grote geldbedrag heeft verduisterd van een onderwijsstichting, die tot doel had leerlingen die meer begeleiding en hulp nodig hadden, te ondersteunen.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting voor strafzaken zoals deze een gevangenisstraf tussen de achttien en vierentwintig maanden vastgesteld. De rechtbank merkt de volgende factoren als strafverzwarend aan: de verduistering heeft lange tijd geduurd, er was sprake van stelselmatigheid, het gaat om een enorm verduisterd bedrag, verdachte heeft op slinkse wijze geprobeerd haar handelen te verdoezelen en zij heeft telkens haar bijzondere positie als werknemer misbruikt.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verdachte haar verantwoordelijkheid onvoldoende heeft genomen. Hoewel zij ter terechtzitting heeft erkend het volledige geldbedrag te hebben verduisterd, lijkt zij de omvang en de gevolgen van haar handelen niet of onvoldoende in te zien. Althans, wanneer zij erover bevraagd wordt, legt zij de schuld (grotendeels) bij de stichting en geeft zij slechts in beperkte mate openheid van zaken over onder meer haar beweegredenen en waar zij al dat geld aan heeft besteed. Ze lijkt de ernst van hetgeen zij heeft aangericht niet echt in te zien.
In strafmatigende zin neemt de rechtbank mee dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 20 augustus 2019, de dag waarop verdachte in redelijkheid de verwachting kon hebben dat tegen haar vanwege verduistering strafvervolging zou worden ingesteld. De zaak is eind september 2022 door het Openbaar Ministerie geseponeerd. Door de stichting is een artikel 12 Sv procedure gestart en het Gerechtshof Den Bosch heeft op 20 februari 2024 het beklag gegrond verklaard en de vervolging bevolen. De behandeling ter terechtzitting en het vonnis volgen pas een jaar later. Ook neemt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat de gehele afwikkeling van de zaak al enkele jaren duurt en verdachte inmiddels ook civielrechtelijk is veroordeeld tot terugbetaling van het verduisterde bedrag. Verder houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf zoals geëist door de officier onvoldoende recht doet aan de situatie. Het feit zoals gepleegd onder de beschreven omstandigheden is daarvoor eenvoudigweg te ernstig. De verzochte halvering van de geëiste taakstraf door de verdediging is volgens de rechtbank dan ook allesbehalve passend. Te meer omdat er geen (persoonlijke) omstandigheden zijn aangedragen die een dergelijke, lagere, straf zouden rechtvaardigen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T. den Uil, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2025.
Mr. Wijffels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en
met 7 april 2018 te Goes, in elk geval in Nederland, (telkens)
opzettelijk een geldbedrag (in totaal ongeveer 282.120,86 euro, in ieder geval
ongeveer 50.696,99 euro), in elk geval enig goed dat geheel of ten dele toebehoorde
aan [stichting], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten
als administratief medewerkster/secretaresse, in elk geval anders dan door misdrijf
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht )