ECLI:NL:RBZWB:2025:62

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
02-185076-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag, zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Veroordeling voor poging tot zware mishandeling. Voorwaardelijk opzet.

Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag, zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 december 2024. De verdachte, geboren in 1994 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.T.K. Davidse. De officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, voerde aan dat de verdachte samen met anderen [slachtoffer] had mishandeld en van zijn vrijheid beroofd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet bij de poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en de zware mishandeling, maar veroordeelde hem wel voor de poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor agressieproblematiek. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het risico op recidive, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-185076-24
vonnis van de meervoudige kamer van 8 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 8 januari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, een (poging tot) zware mishandeling of een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, door [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan en te schoppen;
samen met een of meer anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd door hem vast te binden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt en verantwoordelijk is voor het letsel dat aan [slachtoffer] is toegebracht. Gelet op het letsel dat is geconstateerd, is er sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. Dat maakt dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Ook de onder feit 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsbeneming kan worden bewezen. Het medeplegen kan niet worden bewezen bij beide feiten, zodat daarvan vrijspraak moet volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken in verband met het ontbreken van bewijs. De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. De verklaringen van verschillende getuigen kunnen niet bijdragen aan het bewijs, omdat deze van horen zeggen zijn. De verklaring van verdachte, dat niet hijzelf maar [medeverdachte 1] (alleen) verantwoordelijk is voor het toebrengen van letsel en het vastbinden van [slachtoffer] , vindt steun in andere bewijsmiddelen in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feitenvaststelling
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en [slachtoffer] op 30 mei 2024 aanwezig waren in de woning van [medeverdachte 1] . Op een gegeven moment is er ruzie ontstaan waarbij geweld is gebruikt jegens [slachtoffer] . Hem is ernstig letsel toegebracht. [slachtoffer] is door verdachte naar een kamer op de bovenverdieping gedragen. Vervolgens is hij daar met tiewraps en een fietsband of fietsslot vastgebonden. Toen [medeverdachte 2] ter plaatse kwam, is [slachtoffer] losgemaakt en door verdachte en [medeverdachte 2] naar de auto van [medeverdachte 2] gebracht. Vervolgens is hij door [medeverdachte 2] naar het ziekenhuis gebracht, waar hij is behandeld aan zijn verwondingen.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat ten tijde van het geweld naast [slachtoffer] alleen verdachte en [medeverdachte 1] in de woning aanwezig waren, wat betekent dat één van hen verantwoordelijk is voor het letsel dat aan [slachtoffer] is toegebracht, of dat zij daar beiden tezamen verantwoordelijk voor zijn. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat er meermalen tegen het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] is geschopt en geslagen. Zij houden beiden de ander verantwoordelijk voor dat geweld. Gelet op het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen, namelijk meerdere breuken in het aangezicht, twee ribbreuken, een bloeding onder het harde hersenvlies en fysiek letsel aan beide armen, de linker pols en het linker onderbeen en fysieke problemen met de rechter schouder, kan het niet anders dan dat [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en lichaam is geslagen en geschopt.
De vraag is vervolgens of, en zo ja, in hoeverre, kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is voor dat geweld: verdachte, [medeverdachte 1] , of beiden tezamen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Verschillende scenario’s
Volgens het scenario van verdachte heeft [slachtoffer] in de woning van [medeverdachte 1] ruzie kregen met [medeverdachte 1] . Zij duwden elkaar en verdachte wilde hen uit elkaar halen. Verdachte kreeg toen een duw van [slachtoffer] en heeft zelf een duw teruggegeven. Hij wilde naar buiten en hoorde toen een bonk. [slachtoffer] lag op de grond en [medeverdachte 1] was aan het schoppen en trappen tegen het gezicht van [slachtoffer] . Verdachte is terug naar binnen gegaan en heeft [medeverdachte 1] tegengehouden en [slachtoffer] in een stoel gezet. Hij heeft om hulp geroepen en zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] uit zijn stoel trok en weer begon te slaan en schoppen op het lichaam van [slachtoffer] . Om [slachtoffer] en [medeverdachte 1] te scheiden, heeft hij [slachtoffer] naar boven gebracht.
Daartegenover staat de verklaring van [medeverdachte 1] . Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] en verdachte ruzie kregen en dat het eerst trekken en duwen was. Toen begon verdachte met slaan. Hij haalde uit en gaf [slachtoffer] één harde klap, een ‘genadeslag’. Door deze klap draaiden de ogen van [slachtoffer] weg, plaste hij in zijn broek en viel hij op de grond. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] meerdere klappen tegen zijn hoofd gegeven.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 1]
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [medeverdachte 1] inconsistenties bevatten, bijvoorbeeld over de aanleiding voor de ruzie en over de vraag of [slachtoffer] al dan niet is gevallen van de trap toen hij naar beneden werd gedragen. De rechtbank stelt ook vast dat de verklaringen die hij als verdachte (en als getuige bij de rechter-commissaris) heeft afgelegd, in essentie wel grotendeels overeenkomen en op onderdelen ook bevestigd worden door verklaringen van verdachte, [medeverdachte 2] en andere getuigen. Dit betekent dat de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] niet volledig onbetrouwbaar acht, maar ook dat de rechtbank met die verklaringen behoedzaam om zal gaan en deze slechts zal bezigen voor het bewijs voor zover de verklaringen steun vinden in de andere bewijsmiddelen.

Steunbewijs
De verklaringen van [medeverdachte 1] over de eerste harde ‘genadeklap’ die verdachte zou hebben gegeven waardoor [slachtoffer] viel, wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Uit hun verklaringen volgt dat zij op 19 juni 2024, dus een paar weken na het incident, met verdachte hebben gesproken. Toen heeft hij zelf tegen hen gezegd dat hij [slachtoffer] heeft geslagen en dat [slachtoffer] meteen neer ging. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte zei dat hij ‘hem er eentje heeft gegeven waarna hij gelijk knock-out ging’. Volgens [getuige 1] heeft verdachte tegen hem gezegd dat hij [slachtoffer] één of twee keer heeft geslagen. De verklaring van [medeverdachte 1] wordt in zoverre dus ondersteund door hetgeen verdachte tegen [getuige 1] en [getuige 2] heeft verteld over zijn eigen rol. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van deze getuigen. Verdachte heeft bevestigd dat hij met deze twee personen heeft gesproken en op onderdelen stemmen hun verklaringen en die van verdachte zelf overeen, bijvoorbeeld over dat pas (verder) gepraat werd toen de daar aanwezige kinderen weg waren.
Voor het door verdachte gepleegde geweld na de eerste klap vindt de verklaring van [medeverdachte 1] onvoldoende steun in overig (objectief) bewijs. Dat de buurvrouw van [medeverdachte 1] , [getuige 3] , [medeverdachte 1] ‘hou op’ heeft horen roepen, betrekt de rechtbank niet bij het bewijs, nu onduidelijk is gebleven op welk moment dit is geroepen.
De mogelijk beperkte fysieke gesteldheid van [medeverdachte 1] biedt naar het oordeel van de rechtbank evenmin steun voor het door hem geschetste scenario. Hoewel is gebleken dat [medeverdachte 1] ten tijde van het incident pas recent uit het ziekenhuis was ontslagen en volgens de bevindingen van de politie grote buikwonden had, bevat het dossier verder nauwelijks informatie over zijn fysieke gesteldheid. Daar staat tegenover dat uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] op de avond van het incident een bericht heeft verstuurd waarin hij schrijft dat hij net uit het ziekenhuis is en topfit is. Dat zijn fysieke gesteldheid zodanig beperkt was dat moet worden uitgesloten dat [medeverdachte 1] geweld heeft gebruikt, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden afgeleid uit de bewijsmiddelen in het dossier.
Ook ten aanzien van de verklaringen van verdachte geldt dat deze onvoldoende steun vinden in overig (objectief) bewijs. De verdediging heeft een aantal bewijsmiddelen aangehaald die de verklaring van verdachte zouden ondersteunen, zoals het geluidsfragment van het moment waarop [slachtoffer] naar buiten wordt gedragen waarbij de buurvrouw zegt dat [medeverdachte 1] helemaal aan het flippen was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze aangehaalde bewijsmiddelen onvoldoende onderscheidend voor een van de twee scenario’s. Er kunnen bijvoorbeeld meerdere redenen zijn waarom [medeverdachte 1] aan het ‘flippen’ was.
Andere bewijsmiddelen, zoals de bevindingen over het letsel van [slachtoffer] , kunnen passen bij beide scenario’s en kunnen dus niet bijdragen als bewijs voor ofwel het ene, ofwel het andere scenario. Het dossier biedt daarnaast onvoldoende bewijsmiddelen voor een scenario waarbij verdachte en [medeverdachte 1] samen geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] .

Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank slechts kan vaststellen dat verdachte [slachtoffer] één keer tegen het hoofd heeft geslagen als gevolg waarvan hij knock-out is gegaan, op de grond is gevallen en niet meer kon lopen en praten. Ten aanzien van het overige (ten laste gelegde) geweld acht de rechtbank op grond van het letsel aannemelijk dat dit heeft plaatsgevonden. Echter, op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wie daarvoor verantwoordelijk is geweest en dus evenmin of dit verdachte (eventueel samen met [medeverdachte 1] ) is geweest. Ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dus vrijspreken. Dit geldt ook voor het medeplegen, nu [medeverdachte 1] geen bijdrage heeft geleverd aan de ene klap die verdachte aan [slachtoffer] heeft gegeven.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Poging doodslag?
Op grond van de inhoud van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte geen vol opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte één harde klap tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven, als gevolg waarvan hij knock-out is gegaan. Hoewel het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam betreft, is de kans dat een slachtoffer door één harde klap komt te overlijden naar het oordeel van de rechtbank niet aanmerkelijk te achten, ook omdat onduidelijk is gebleven waar op het hoofd die klap is gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. De rechtbank zal verdachte daarom van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken.
Zware mishandeling?
Uit het dossier volgt dat verdachte als gevolg van het geweld twee breuken in het aangezicht, twee ribbreuken en een kleine bloeding onder het harde hersenvlies heeft opgelopen. Daarnaast was sprake van fysiek letsel aan beide armen, de linker pols en het linker onderbeen en fysieke problemen met de rechter schouder.
Voor zover dit letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast of, en zo ja, in hoeverre dit letsel door de bewezenverklaarde klap van verdachte is veroorzaakt. Gelet op de verschillende plaatsen van het letsel, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat ook het geweld dat nadien jegens [slachtoffer] is gebruikt daar mede de oorzaak van is geweest. Ten aanzien van dat geweld staat niet vast dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Poging zware mishandeling?
Op grond van de inhoud van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte geen vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet had op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Gelet op het hiervoor geschetste kader is voorwaardelijk opzet aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een dusdanig harde klap tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven dat daardoor zijn ogen wegdraaiden, hij knock-out ging en hij op de grond viel. Hij plaste in zijn broek door de klap en kon niet meer lopen en praten. De klap wordt ook omschreven als ‘genadeklap’. De rechtbank is van oordeel dat door zodanig hard te slaan tegen een kwetsbaar onderdeel als het hoofd, de kans aanmerkelijk is te achten dat er zwaar lichamelijk letsel optreedt. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op grond van het dossier staat vast dat [slachtoffer] boven in de woning is vastgebonden met tiewraps en een fietsband of fietsslot. Verdachte en [medeverdachte 1] wijzen elkaar aan als verantwoordelijke hiervoor. Naast de verklaring van [medeverdachte 1] bevat het dossier geen doorslaggevend (objectief) bewijs waaruit blijkt dat verdachte (mede) verantwoordelijk zou zijn voor het vastbinden van [slachtoffer] of dat verdachte daarbij een rol heeft gespeeld. Uit het onderzoek dat is verricht naar de DNA-sporen op de tiewraps volgt bijvoorbeeld niet dat op de tiewraps DNA van verdachte is aangetroffen. De enkele omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit waarbij het slachtoffer is vastgebonden met tiewraps, acht de rechtbank onvoldoende onderscheidend en dus niet doorslaggevend voor de vraag wie verantwoordelijk is voor het vastbinden van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2 vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 mei 2024 te [plaats] , gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest. Bij haar eis heeft zij rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie en de omstandigheid dat verdachte in België eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Een voorwaardelijk strafdeel is niet aan de orde.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om een aanzienlijk lagere straf op te leggen, gelet op straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] – die ten tijde van het feit een vriend van hem was – door hem een harde klap tegen zijn hoofd te geven waardoor hij knock-out ging. Nadien is [slachtoffer] verder toegetakeld. Hoewel niet vaststaat of verdachte voor het verder toetakelen (mede) verantwoordelijk is, staat wel vast dat aan hem ernstig letsel is toegebracht waardoor hij niet meer kon lopen en praten en in verminderde staat van bewustzijn was. In plaats van medische hulp te zoeken, heeft verdachte hem naar boven in de woning gebracht en hem min of meer aan zijn lot overgelaten tot [slachtoffer] door tussenkomst van een ander naar het ziekenhuis is gebracht. De rechtbank acht dit fors strafverzwarend. Vastgesteld is dat verdachte meerdere verwondingen heeft opgelopen, waaronder twee breuken in het aangezicht, twee ribbreuken en een kleine bloeding onder het harde hersenvlies. Hoewel niet vaststaat dat verdachte (mede) verantwoordelijk is geweest voor al het letsel, heeft hij in ieder geval een belangrijke rol gespeeld in het hele voorval door [slachtoffer] minstens één harde klap te geven waardoor hij knock-out ging en – nadat [slachtoffer] ernstig gewond was – niet onmiddellijk medische hulp in te schakelen. Hij heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het spreekt voor zich dat de hele situatie een grote impact heeft gehad op [slachtoffer] en nog steeds heeft. Hij heeft een tijd in het ziekenhuis door moeten brengen en kampt ongeveer een half jaar na het feit nog steeds met geheugenverlies.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte in Nederland en in België. Hieruit volgt dat verdachte in 2022 in België is veroordeeld voor een geweldsdelict tot een langdurige gevangenisstraf, waarvoor hij op 15 januari 2024 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Verdachte heeft het feit gepleegd tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering van 10 december 2024. Hieruit volgt dat gelet op de eerdere veroordeling in België voor een vergelijkbare zaak, sprake is van een delictpatroon. Omdat verdachte ontkent, is het voor de reclassering moeilijk om een verband te leggen tussen de problemen op de leefgebieden en het tenlastegelegde. Wel kan worden gesteld dat sprake is van een problematisch sociaal netwerk. In het geval van een veroordeling zijn er aanwijzingen voor agressieproblematiek. In het verleden was er bij verdachte ook sprake van problematisch middelengebruik (cocaïne en alcohol), maar het is onduidelijk of dit een rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde. In samenwerking met de Belgische reclassering was verdachte bezig met een behandeling en het aanpakken van praktische problemen. Dit was nog in een beginfase toen verdachte werd aangehouden voor onderhavige zaak, waardoor nog niet kan worden gesproken van beschermende factoren. Het is onduidelijk wat een veroordeling in onderhavige zaak zal betekenen voor het traject in België. Verdachte komt gemotiveerd over voor hulpverlening. Het risico op recidive en op letsel wordt ingeschat als hoog, het risico op onttrekken aan voorwaarden als laag. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en dagbesteding, met reclasseringstoezicht.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest en waarvan twee maanden voorwaardelijk, noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de hiervoor omschreven (strafverzwarende) omstandigheden. Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht mogelijk te maken. Gelet op het reclasseringsadvies en de omstandigheid dat verdachte kort na zijn voorwaardelijke vrijlating in België opnieuw een geweldsfeit heeft begaan, acht de rechtbank begeleiding van de reclassering en behandeling in verband met agressieproblematiek van belang om het risico op recidive te verkleinen. De rechtbank zal daarom reclasseringstoezicht opleggen en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en dagbesteding. De rechtbank zal de proeftijd op twee jaar bepalen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het reclasseringsadvies en de omstandigheid dat verdachte het feit gepleegd tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met een ander geweldsfeit, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, primair en subsidiair, en onder 2 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, meer subsidiair: Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zicht meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
*dat verdachte laat zich behandelen voor psychische en/of agressieproblematiek door zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. C.T. den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 januari 2025.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te [plaats] , gemeente Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het
hoofd heeft geslagen en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te [plaats] , gemeente Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, te weten een bloeding onder
het harde hersenvlies en/of botbreuken van het aangezicht en/of
ribbreuken, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
tegen/op het hoofd te slaan en/of schoppen;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te [plaats] , gemeente Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het
hoofd heeft geslagen en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te [plaats] , gemeente Terneuzen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd te slaan en/of schoppen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding onder het
harde hersenvlies en/of botbreuken van het aangezicht en/of ribbreuken
ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van
Strafrecht
2
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te [plaats] , gemeente Terneuzen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd
gehouden,
door die [slachtoffer] , terwijl hij in een verminderde staat van bewustzijn
verkeerde, naar de bovenverdieping te dragen/duwen en/of vervolgens
de polsen van die [slachtoffer] met tie-wraps vast te binden en/of de
benen/enkels van die [slachtoffer] met een fietsketting en/of een fietsband,
althans met een voorwerp, vast te binden;
(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)