ECLI:NL:RBZWB:2025:6130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
BRE 22/5566
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over WOZ-beschikking en onroerendezaakbelasting

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van belanghebbende B.V. tegen een eerdere uitspraak van 20 mei 2025. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende op 3 september 2021 het aanslagbiljet had ontvangen, en dat het bezwaarschrift, dat op 1 april 2022 door de heffingsambtenaar was ontvangen, ruimschoots buiten de bezwaartermijn was ingediend. De gemachtigde van belanghebbende voerde aan dat de betaling van de aanslag via automatische incasso was voldaan en dat het aanslagbiljet pas in maart 2022 was ontvangen. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Het verzoek om immateriële schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat belanghebbende nog spanning of frustratie had over de WOZ-beschikking en de aanslag. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5566

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2025 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2025 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar
.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2025 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde en namens de heffingsambtenaar [naam 1] en [naam 2].

Procesverloop

2. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende met dagtekening 30 juni 2021 een WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelasting voor het object [adres] in [plaats] met [aanslagnummer] opgelegd.
2.1.
Belanghebbende heeft de aanslag op 3 september 2021 betaald.
2.2.
Gemachtigde heeft met dagtekening 29 maart 2022, ontvangen door de heffingsambtenaar op 1 april 2022, namens belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 november 2022 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Gemachtigde heeft op 1 december 2022 beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 20 mei 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Gemachtigde voert in verzet aan dat de betaling van de aanslag door middel van automatische incasso is voldaan. Belanghebbende heeft het aanslagbiljet pas in maart 2022 ontvangen. Belanghebbende is niet in de gelegenheid gesteld redenen voor de termijnoverschrijding in bezwaar aan te voeren. Gemachtigde stelt dat er een immateriële schadevergoeding verschuldigd is, wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
De heffingsambtenaar betwist dat de betaling van de aanslag door middel van automatische incasso is voldaan. Het betrof een eenmalige betaling van het volledige aanslagbedrag. Het aanslagbedrag wordt bij automatische incasso verdeeld over meerdere termijnen. Belanghebbende heeft het aanslagbiljet ontvangen, omdat op 3 september 2021 het juiste bedrag is overgemaakt. Gemachtigde is op 25 november 2022 per mail gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding en heeft hier ook op gereageerd.
3.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.4.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [2]
Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of de voor bezwaar vatbare beschikking. [3] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of de beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4]
3.5.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
3.6.
Gelet op hetgeen door de heffingsambtenaar ter zitting is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende in elk geval op 3 september 2021 het aanslagbiljet heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is op 1 april 2022 door de heffingsambtenaar ontvangen en daarmee ruimschoots buiten de bezwaartermijn ingediend. Gemachtigde heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.

Conclusie en gevolgen

4. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 20 mei 2025. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Immateriële schadevergoeding
4.1.
De gemachtigde van belanghebbende verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De vraag is, als er al sprake is geweest van spanning en frustratie, in hoeverre dat zo was bij belanghebbende. Gelet op het feit dat de gehele aanslag al was betaald, het bezwaar geruime tijd daarna – te laat – is ingediend en terecht niet-ontvankelijk is verklaard, is het niet zonder meer aannemelijk dat belanghebbende nog spanning en frustratie had over de WOZ-beschikking en de daarmee samenhangende aanslag onroerendezaakbelasting.
4.2.
Blijkens de door gemachtigde overlegde volmacht zal een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding aan gemachtigde toekomen. Uit de stukken blijkt niet dat deze vergoeding aan belanghebbende toekomt. Ook dat is een reden om het verzoek om immateriële schadevergoeding af te wijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet ongegrond:
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 12 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.