ECLI:NL:RBZWB:2025:6111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
02-002640-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid softdrugs

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid softdrugs, specifiek hennep. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 19 januari 2023 tot en met 26 april 2023 in vereniging met een ander 131,8 kilogram hennep te hebben ingevoerd en/of verspreid. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan het ten laste gelegde feit.

De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de onderschepping van een postpakket met hennep op 24 april 2023 en eerdere leveringen van pakketten met hennep aan de verdachte. De verdachte had verklaard dat hij post voor een medeverdachte ontving, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de ontvangen pakketten hennep bevatten en dat hij willens en wetens het risico had genomen om betrokken te zijn bij de invoer van softdrugs.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 240 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als alleenstaande vader, en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-002640-24
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 te [plaats]
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. Poirters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Onderhavige zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen [medeverdachte] met parketnummer 02-002642-24.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 19 januari 2023 tot en met 26 april 2023 te [plaats] in vereniging 131,8 bruto kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, hennep heeft ingevoerd en/of verspreid, verhandeld, verstrekt, afgehandeld, aangeboden of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode in vereniging een hoeveelheid hennep heeft ingevoerd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. Op basis van het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld dat er in de eerste twaalf pakketten hennep heeft gezeten. Bovendien geldt voor alle dertien pakketten dat de opzet (ook in voorwaardelijke zin) op de aanwezigheid van drugs bij verdachte ontbreekt. Subsidiair meent de verdediging dat alleen het aanwezig hebben van 4.990 gram hennep op 26 april 2023 kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 24 april 2023 in het sorteercentrum van DHL een aan verdachte geadresseerd postpakket wordt onderschept waar hennep in blijkt te zitten. Op 26 april 2023 wordt dit pakket door de politie gecontroleerd bij verdachte afgegeven. Kort hierna wordt het pakket door [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) opgehaald, die wordt aangehouden nadat hij met het pakket uit de woning van verdachte stapt. Het pakket was afkomstig uit Spanje met als afzender “ [afzender] ”. Het pakket met een bruto gewicht van 9450 gram bleek netto 4990 gram hennep te bevatten.
Op het adres van verdachte zijn eerder twaalf pakketten uit Spanje bezorgd, namelijk:
19 januari 2023, 13050 gram, [naam 1] ;
26 januari 2023, 7300 gram, [naam 2] ;
7 februari 2023, 13050 gram, [naam 2] ;
18 februari 2023, 11550 gram, [naam 3] ;
24 februari 2023, 11150 gram, [afzender] ;
2 maart 2023, 11150 gram, [afzender] ;
08 maart 2023, 9950 gram, [naam 4] ;
10 maart 2023, 9750 gram, [naam 4] ;
17 maart 2023, 9750 gram, [naam 4] ;
28 maart 2023, 6100 gram, [naam 5] ;
14 april 2023, 9450 gram, [naam 6] en
21 april 2023, 10100 gram, [afzender] .
De rechtbank houdt verdachte vervolgens aan zijn spontane antwoord in zijn politieverhoor van 26 april 2023 op de open beginvraag. Die luidt: “U bent vandaag aangehouden voor het bezit, handel van softdrugs. U krijg van mij nu de kans om uw eigen verhaal te doen voordat ik mijn vragen ga stellen. Wat kunt u hierover verklaren?”. Verdachte verklaart dan dat de jongen die is aangehouden (medeverdachte) aan hem vroeg of verdachte af en toe post voor medeverdachte uit Spanje wilde ontvangen. Als verdachte een pakket ontving, werd het snel opgehaald. De rechtbank stelt vast dat dat op 26 april 2023 ook is gebeurd.
In de op 26 april 2023 in beslag genomen telefoon van medeverdachte zijn alle gesprekken voor 12 maart 2023 gewist. Maar in de resterende gesprekken zijn er diverse gesprekken terug te vinden die gaan over dozen die binnen komen of binnen gekomen zijn. Daaronder ook dozen van “ [voornaam] ”: de voornaam van verdachte. Een aantal gesprekken is ook te koppelen aan eerdergenoemde DHL-leverdata. De gesprekken gaan onder andere over het ompakken van wat er in de dozen zit. Daarbij komt dat drie eerdere dozen van de bij verdachte bezorgde dozen eveneens afkomstig zijn van “ [afzender] ”, dezelfde afzender als de onderschepte doos met hennep. Voor een bevestiging van de inhoud van alle twaalf eerdere dozen vindt de rechtbank verder nog van belang dat ‘ [bijnaam 1] ’ op 18 april 2023 aan ‘ [bijnaam 2] ’ (medeverdachte) vraagt of hij daar toevallig 25 gram heeft, waarop medeverdachte antwoordt: “Ja zeker Is wel spaanse dan.” Uit de overige gesprekken blijkt tot slot dat medeverdachte actief is in het (verder) verspreiden/verhandelen van softdrugs uit onder andere de dozen van “ [voornaam] ”. Voor de rechtbank staat vast dat “ [voornaam] ” verdachte is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de ten laste gelegde pleegperiode dertien keer een doos met een grote hoeveelheid hennep uit Spanje heeft ontvangen. Anders dan de verdediging is de rechtbank bovendien van oordeel dat verdachte dat wist. Hij heeft minstens willens en wetens het risico heeft genomen dat de door hem ontvangen dozen uit Spanje hennep of andere (soft) drugs bevatten. Zijn verklaring dat medeverdachte geen vast adres had in Nederland en een relatie met een meisje uit Spanje en had gevraagd daarom af en toe post naar zijn adres te mogen sturen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. De afzenders van de pakketten uit Spanje, op twee na, zijn bedrijven en van de twee (beweerdelijke) natuurlijke personen is er maar één een vrouwennaam. De rechtbank ziet bovendien in geen enkele afzender een verband met een man uit Nederland die dozen naar het adres van verdachte wilde laten sturen. Daarnaast begrijpt de rechtbank niet waarom die dozen steeds meteen opgehaald moesten worden, temeer nu verdachte de op zijn zolder aangetroffen (lege) dozen en plastic zakken daar voor een ‘achterbuurman’ bewaarde. Daarbij valt op dat in een aantal van die plastic zakken restanten van hennep zijn aangetroffen en verdachte indertijd zelf in een omgeving van gebruikers verkeerde.
Ook de verklaring van verdachte dat hij slechts veertig euro per pakket kreeg, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Blijkens een gesprek op de telefoon van medeverdachte dienen er veertig tientjes aan verdachte gegeven te worden en geen veertig euro. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank hier geen mogelijke verschrijving in, omdat de gespreksdeelnemers ook in de gesprekken ervoor heel nauwkeurig zijn in de aanduiding van aantallen en bedragen. Vierhonderd euro voor het ontvangen (en meteen weer doorgeven) van wat volgens verdachte “voelde als een verhuisdoos” is een buitensporige vergoeding voor een doos met legale inhoud, maar niet voor een doos met hennep met een straatwaarde van duizenden euro’s.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 19 januari 2023 tot en met 26 april 2023 te [plaats] , , tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid hennep, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, zijnde hennep een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank heeft aan de bewezenverklaring het woordje “meermalen” toegevoegd. Uit het dossier en de bespreking op zitting was voor alle betrokkenen duidelijk dat het binnen de ten laste gelegde pleegperiode om meerdere data ging waarop hennep is geïmporteerd. Verdachte is door deze toevoeging dan ook niet in zijn verdediging geschaad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is ook daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring geen gevangenisstraf op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het reclasseringsadvies over verdachte waaruit blijkt dat zij een gevangenisstraf contra-geïndiceerd achten. Vanwege deze zwaarwegende persoonlijke omstandigheden, verdachte is alleenstaand vader van een minderjarig kind, verzoekt de verdediging om uitsluitend te
kijken naar een taakstraf eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van een grote hoeveelheid softdrugs. Gelet op de verhouding bruto/nettogewicht bij de laatste doos gaat de rechtbank daarbij in het voordeel van verdachte uit van een netto totaalgewicht van 45 kilo. De invoer van softdrugs houdt de illegale handel in softdrugs in stand en dergelijke handel is ondermijnend en schadelijk voor de samenleving.
Het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor alleen het aanwezig hebben van 10 tot 25 kilo softdrugs is zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en voor 25 tot 250 kilo twaalf maanden. Hier gaat het echter om het importeren waarvoor de maximumstraf uit de Opiumwet hoger is dan voor het enkel aanwezig hebben daarvan. Daarom is voor verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Voorts kijkt de rechtbank naar de persoon van verdachte voor het vaststellen van de straf.
De persoon van verdachte
In het voordeel van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte na zijn aanhouding voor deze zaak niet meer in aanraking is gekomen met politie en/of justitie. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de reclassering van 31 juli 2025.
De reclassering rapporteert dat er zorgen zijn rondom het sociale netwerk van verdachte, zijn beperkte financiën en een zinvolle dagbesteding. Daartegenover staat echter dat er geen sprake is van een actueel delict patroon. Daarnaast zijn er verschillende organisaties betrokken bij verdachte en zijn zoon en beschikt verdachte over steunende familiecontacten. Reclasseringstoezicht is dan ook niet geïndiceerd. Verder ziet de reclassering contra-indicaties voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege de zorg voor zijn minderjarige zoon. Bovendien zou dit een negatief effect kunnen hebben op de reeds ingezette hulpverlening.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie. Het gaat er daarbij met name om dat verdachte als weduwnaar alleen de zorg voor zijn zoontje draagt. De rechtbank wil zijn kind ook niet nog eens maandenlang zijn vader ontnemen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank ook nog rekening met het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat tegen de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Omdat verdachte op 26 april 2023 in verzekering is gesteld had binnen twee jaar daarna, dus uiterlijk op 26 april 2025, vonnis moeten zijn gewezen. De datum van dit vonnis, 12 september 2025, betekent een overschrijding van de redelijke termijn van vijf maanden. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen.
De straf
Alles afwegend zal de rechtbank in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de maximale taakstraf van 240 uur met aftrek opleggen. Vanwege de ernst van het feit en als stok achter de deur zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de
Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van het middel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Hij, in of omstreeks de periode van 19 januari 2023 tot en met 26 april 2023 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 dan wel artikel 1 lid 5 Opiumwet) en/of opzettelijk heeft verspreid, verhandeld, verstrekt, afgeleverd, verkocht, aangeboden of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 131,8 bruto kilogram hennep, althans een (grote) hoeveelheid, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Artikel 3 lid 1 sub A en/of B en/of C Opiumwet
( art 11 lid 4 Opiumwet, art 3 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )