ECLI:NL:RBZWB:2025:6105
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Breda
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 10 september 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 juli 2024 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een tussenwoning in Breda, vastgesteld op € 256.000 per 1 januari 2023, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerdheid van de voorzieningen in de woning van de belanghebbende. De rechtbank stelt vast dat de referentiewoningen, die gebruikt zijn voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn, maar dat de heffingsambtenaar niet overtuigend heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat de waarde van de woning op € 249.000 moet worden vastgesteld, wat leidt tot een vermindering van de aanslag OZB.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 777. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten in hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending.