ECLI:NL:RBZWB:2025:61

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
02-111854-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige, toepassing jeugdstrafrecht

Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 2002, heeft in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 8 november 2022 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met een slachtoffer, geboren in 2007, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 december 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar dat er sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid door zijn psychische problematiek. De rechtbank besloot om het jeugdstrafrecht toe te passen en legde een voorwaardelijke jeugddetentie op van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, alsook een werkstraf van 60 uur. Daarnaast werd een contactverbod met het slachtoffer opgelegd en werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.500 aan immateriële schade aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en dat de verdachte begeleiding nodig heeft om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-111854-23
vonnis van de meervoudige kamer van 8 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is op 8 januari 2025 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 8 november 2022 met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit, of mede bestonden uit, het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Er is geen sprake van omstandigheden die maken dat het ontuchtige karakter van de handelingen wegvalt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022298746 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 69 (hierna: het einddossier).
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 december 2024 en afgelegd bij de politie, pagina 52 en verder van het einddossier;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer] d.d. 2 december 2024, pagina 8 en verder van het einddossier;
- het proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2024, pagina 14 en verder van het einddossier;
- de geboorteakte van [slachtoffer], pagina 69 van het einddossier.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
meermalen in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 8 november 2022 te [plaats], gemeente Goes, met [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2]-2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert met toepassing van het volwassenstrafrecht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaar met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de conclusies van de psycholoog over te nemen en het jeugdstrafrecht toe te passen. Verzocht wordt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een werkstraf is lastig uitvoerbaar gelet op de aanvraag voor een beschutte werkplek en de (fysieke) gezondheidsproblemen van verdachte. De eis van de officier van justitie is passend. Er is geen bezwaar tegen het opleggen van een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meerdere keren plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, waarbij hij ook meermalen seksueel is binnengedrongen bij haar. Dit gebeurde gedurende een periode van ongeveer drie maanden, toen zowel verdachte als het slachtoffer bij [GGZ-instelling] verbleven in verband met persoonlijke problematiek. Ten tijde van de seksuele handelingen was verdachte 19 en 20 jaar en het slachtoffer slechts 15 jaar oud, wat een aanzienlijk leeftijdsverschil is. Het slachtoffer was door haar problematiek kwetsbaar en afhankelijk van drugs die zij bij verdachte kon krijgen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de situatie door seks met haar te hebben, terwijl het slachtoffer onvoldoende in staat was haar wil op dat vlak te bepalen en aan hem kenbaar te maken. Verdachte heeft daarmee op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de door het slachtoffer afgelegde verklaring ter zitting komt naar voren dat zij door hetgeen verdachte haar heeft aangedaan nog verder is beschadigd dan zij al was en er trauma’s bij heeft gekregen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij op 8 september 2023 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor een andersoortig feit. In verband hiermee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van [pscyholoog] van 8 augustus 2024. Hieruit volgt dat sprake is van meervoudige problematiek bij verdachte in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis inclusief depressieve periodes en dissociatieve problemen en een stoornis in cannabis en stimulantiagebruik (thans in remissie). Ten tijde van het tenlastegelegde was ook sprake van de borderline problematiek waarbij met name ook de stoornis in het stimulantia gebruik een rol speelde. Dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte zodanig dat het tenlastegelegde mede daaruit verklaard kan worden. De sterk gecompliceerde borderline persoonlijkheidsproblematiek waar het verslavingsgedrag van verdachte onderdeel van uitmaakt, heeft geleid tot heftig grensoverschrijdend gedrag in een periode dat verdachte aangewezen was op stringente structurering van buitenaf. Hij lijkt in de periode van het hem ten laste gelegde, welhaast chronisch onder invloed geweest van ontremmende middelen en handelde zonder enige terughoudendheid naar elke impuls. Dit leidt tot het advies het hem tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan hem toe te rekenen. Uit risicotaxatie-instrumenten komt een matig tot laag recidiverisico op een seksueel delict naar voren. De kans op recidive wordt bepaald door de kans op stabiliteit, waarbij ten tijde van het onderzoek duidelijk werd dat instabiliteit zeker niet altijd leidt tot excessief middelengebruik (waarbij seksuele ontremming plaatsvindt) maar net zo makkelijk tot suïcidaliteit (waarbij agressieve ontremming plaatsvindt).
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte lijkt de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks in te kunnen schatten en lijkt zijn gedrag maar in beperkte mate te kunnen organiseren. Hij is zeer impulsief. Aangaande de pedagogische beïnvloeding geldt dat hij nog afhankelijk is van de grenzen die vader hem biedt en actief deelneemt aan het gezin. Er zijn geen contra-indicaties, waarbij wel wordt opgemerkt worden dat de beperkingen (op het moment van onderzoek) niet zozeer afkomstig zijn vanuit het feit dat verdachte een adolescent is als wel dat dit samenhangt met de complexiteit van zijn persoonlijkheid. Van enige pedagogische beïnvloeding is ten tijde van onderhavig onderzoek geen sprake meer, maar vermoedelijk was hier ten tijde van het tenlastegelegde wel nog sprake van.
Verdachte kent een zeer heftig gevoelsleven waar hij nog volstrekt onvoldoende handvatten
voor heeft. Hij behoeft structuur en overzicht maar ook veel veiligheid in de vorm van de
nabijheid van vader in zijn leven. Hij behoeft aandacht en zorg en vertrouwen. Hij blijkt zelfstandig niet in staat zich afdoende staande te houden en is in sociaal-emotioneel opzicht ook nog zeer onvolwassen en afhankelijk van vader. Een VERS training gecombineerd met schematherapie zou hem kunnen ondersteunen in het milder worden jegens zelf en anderen doch dit heeft pas zin als hij weer enige basis voelt. In dit verband zou het aan te raden zijn het gezin praktische ondersteuning te gaan bieden middels thuishulp. Meer specifiek op verdachte gericht kan hierbij gedacht worden aan het aanstellen van een coach om hem basisvaardigheden in dezen bij te brengen. Hierbij kan dan tevens aandacht zijn voor het op gang krijgen van een dagbesteding waarbij expliciet rekening gehouden moet worden met de eigen kracht van het gezin. Indien bewezen, zou in het kader van een voorwaardelijk op te leggen strafdeel, begeleiding opgestart kunnen worden waarbij zodra er enige stabiliteit bereikt is, ook de behandeling vorm kan gaan krijgen.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog over de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de reclassering en in het bijzonder het rapport van 3 december 2024 ten behoeve van de rechtszitting. Hieruit volgt dat de reclassering hulpverlening in een forensisch kader geïndiceerd vindt, gelet op de aard van de verdenking en de vastgestelde problematiek van verdachte. De reclassering heeft verdachte aangemeld bij [zorgorganisatie], een organisatie die intensieve begeleiding en behandeling biedt aan (jong)volwassenen vanaf 16 jaar met een licht verstandelijke beperking (LVB) en multiproblematiek. De intake is positief verlopen. Verdachte heeft gerichte hulpvragen waar [zorgorganisatie] hem bij kan ondersteunen en ze hebben aangegeven bereid te zijn de begeleiding op zich te nemen. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag en het recidiverisico aangaande geweld als gemiddeld. Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleiding door [zorgorganisatie], dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole, met reclasseringstoezicht. Gelet op de problematiek van verdachte wordt een gevangenisstraf minder passend geacht. Een werkstraf wordt minder passend geacht gelet op de lopende aanvraag voor een indicatie voor een beschutte werkplek.
Volwassen- of jeugdstrafrecht
Gelet op de adviezen van de psycholoog en de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om verdachte op grond van artikel 77c Sr te veroordelen met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Uit het advies van de psycholoog volgt dat er verschillende indicatiecriteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht van toepassing zijn, zoals de impulsiviteit van verdachte en het onvoldoende kunnen inschatten van de risico’s van zijn handelen. Ook blijkt hieruit dat verdachte nog afhankelijk is van grenzen die hem worden geboden en dat hij actief deelneemt aan het gezin. Hoewel ten tijde van het onderzoek van de psycholoog geen sprake meer was van pedagogische beïnvloeding was daarvan ten tijde van het tenlastegelegde – bijna twee jaar voorafgaand aan het onderzoek - vermoedelijk nog wel sprake.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de hiervoor omschreven omstandigheden, jeugddetentie noodzakelijk is. Vanwege de hiervoor genoemde problematiek van verdachte en de omstandigheid dat het feit hem – gelet op die problematiek – verminderd kan worden toegerekend, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend. Voor verdachte is met name begeleiding van belang om voor meer stabiliteit te zorgen en hem basisvaardigheden bij te brengen. Na het bereiken van enige stabiliteit, zou ook behandeling ingezet kunnen worden. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op zal leggen. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht mogelijk te maken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met alleen een voorwaardelijke straf maar dat vanuit het oogpunt van vergelding aan verdachte ook een werkstraf moet worden opgelegd die hij daadwerkelijk moet uitvoeren. De rechtbank ziet hiertoe geen beperkingen, nu verdachte eerder met succes een werkstraf heeft afgerond en de reclassering doorgaans rekening kan houden met fysieke beperkingen en met een eventuele baan van een verdachte.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. Ook zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 34.100,= voor het feit, bestaande uit € 19.100,= aan materiële schade en € 15.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat deze schade niet door middel van stukken is onderbouwd en dat op grond van hetgeen is aangevoerd onvoldoende kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de oorzaak van de studievertraging is gelegen in (slechts) het handelen van verdachte. Uit het dossier volgt immers dat de benadeelde ook voor het feit problemen had op het gebied van school.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. In hoeverre de oorzaak van de nadelige geestelijke gevolgen (slechts) is gelegen in het handelen van verdachte, staat op grond van de overgelegde stukken onvoldoende vast, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging. Verder is de rechtbank van oordeel dat de situaties in de aangevoerde smartengelduitspraken onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige situatie. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en nu de vordering in zoverre onvoldoende is betwist, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van in ieder geval € 2.500,= billijk.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,= bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal bepalen dat de aan de benadeelde te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar is.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank bepaalt dat hier 0 (nul) dagen gijzeling tegenover staan bij niet betaling. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van gijzeling vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht in dit geval niet opportuun is.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden onvoldoende vast staan, gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. In hoeverre de materiële schade en het resterende deel van de immateriële schade aan verdachte kan worden toegerekend als gevolg van het feit, kan, gelet op de betwisting daarvan, zonder nader debat en nadere onderbouwing (door middel van stukken) niet worden vastgesteld. Daartoe leent het strafproces zich niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdere behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit gedeelte van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 245 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt om een afspraak te maken bij de Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg en dat verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zicht laat behandelen door [zorgorganisatie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal in ieder geval aansluiten op het advies gegeven in de Pro-Justitia rapportage. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald
werk/dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening of bewindvoering indien de reclassering dit nodig acht. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, dan wel bespreekbaar te maken/houden. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich laat begeleiden en ondersteunen door [zorgorganisatie] of een soort gelijke instantie, te bepalen door de reclassering en zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlening geeft zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht. De begeleiding zal in ieder geval aansluiten op het advies gegeven in de Pro-Justitia rapportage;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact op zal nemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats];
- van rechtswege geldende voorwaardendaarbij zijn;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.500,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 2.500,=- zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats]) te openen (spaar)rekening met een BEM-clausule;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 2.500,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. C.T. den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 januari 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot
en met 8 november 2022 te [plaats], gemeente Goes,
met [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2]2007, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )