6.3Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meerdere keren plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, waarbij hij ook meermalen seksueel is binnengedrongen bij haar. Dit gebeurde gedurende een periode van ongeveer drie maanden, toen zowel verdachte als het slachtoffer bij [GGZ-instelling] verbleven in verband met persoonlijke problematiek. Ten tijde van de seksuele handelingen was verdachte 19 en 20 jaar en het slachtoffer slechts 15 jaar oud, wat een aanzienlijk leeftijdsverschil is. Het slachtoffer was door haar problematiek kwetsbaar en afhankelijk van drugs die zij bij verdachte kon krijgen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de situatie door seks met haar te hebben, terwijl het slachtoffer onvoldoende in staat was haar wil op dat vlak te bepalen en aan hem kenbaar te maken. Verdachte heeft daarmee op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de door het slachtoffer afgelegde verklaring ter zitting komt naar voren dat zij door hetgeen verdachte haar heeft aangedaan nog verder is beschadigd dan zij al was en er trauma’s bij heeft gekregen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij op 8 september 2023 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor een andersoortig feit. In verband hiermee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van [pscyholoog] van 8 augustus 2024. Hieruit volgt dat sprake is van meervoudige problematiek bij verdachte in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis inclusief depressieve periodes en dissociatieve problemen en een stoornis in cannabis en stimulantiagebruik (thans in remissie). Ten tijde van het tenlastegelegde was ook sprake van de borderline problematiek waarbij met name ook de stoornis in het stimulantia gebruik een rol speelde. Dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte zodanig dat het tenlastegelegde mede daaruit verklaard kan worden. De sterk gecompliceerde borderline persoonlijkheidsproblematiek waar het verslavingsgedrag van verdachte onderdeel van uitmaakt, heeft geleid tot heftig grensoverschrijdend gedrag in een periode dat verdachte aangewezen was op stringente structurering van buitenaf. Hij lijkt in de periode van het hem ten laste gelegde, welhaast chronisch onder invloed geweest van ontremmende middelen en handelde zonder enige terughoudendheid naar elke impuls. Dit leidt tot het advies het hem tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan hem toe te rekenen. Uit risicotaxatie-instrumenten komt een matig tot laag recidiverisico op een seksueel delict naar voren. De kans op recidive wordt bepaald door de kans op stabiliteit, waarbij ten tijde van het onderzoek duidelijk werd dat instabiliteit zeker niet altijd leidt tot excessief middelengebruik (waarbij seksuele ontremming plaatsvindt) maar net zo makkelijk tot suïcidaliteit (waarbij agressieve ontremming plaatsvindt).
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte lijkt de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks in te kunnen schatten en lijkt zijn gedrag maar in beperkte mate te kunnen organiseren. Hij is zeer impulsief. Aangaande de pedagogische beïnvloeding geldt dat hij nog afhankelijk is van de grenzen die vader hem biedt en actief deelneemt aan het gezin. Er zijn geen contra-indicaties, waarbij wel wordt opgemerkt worden dat de beperkingen (op het moment van onderzoek) niet zozeer afkomstig zijn vanuit het feit dat verdachte een adolescent is als wel dat dit samenhangt met de complexiteit van zijn persoonlijkheid. Van enige pedagogische beïnvloeding is ten tijde van onderhavig onderzoek geen sprake meer, maar vermoedelijk was hier ten tijde van het tenlastegelegde wel nog sprake van.
Verdachte kent een zeer heftig gevoelsleven waar hij nog volstrekt onvoldoende handvatten
voor heeft. Hij behoeft structuur en overzicht maar ook veel veiligheid in de vorm van de
nabijheid van vader in zijn leven. Hij behoeft aandacht en zorg en vertrouwen. Hij blijkt zelfstandig niet in staat zich afdoende staande te houden en is in sociaal-emotioneel opzicht ook nog zeer onvolwassen en afhankelijk van vader. Een VERS training gecombineerd met schematherapie zou hem kunnen ondersteunen in het milder worden jegens zelf en anderen doch dit heeft pas zin als hij weer enige basis voelt. In dit verband zou het aan te raden zijn het gezin praktische ondersteuning te gaan bieden middels thuishulp. Meer specifiek op verdachte gericht kan hierbij gedacht worden aan het aanstellen van een coach om hem basisvaardigheden in dezen bij te brengen. Hierbij kan dan tevens aandacht zijn voor het op gang krijgen van een dagbesteding waarbij expliciet rekening gehouden moet worden met de eigen kracht van het gezin. Indien bewezen, zou in het kader van een voorwaardelijk op te leggen strafdeel, begeleiding opgestart kunnen worden waarbij zodra er enige stabiliteit bereikt is, ook de behandeling vorm kan gaan krijgen.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog over de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de reclassering en in het bijzonder het rapport van 3 december 2024 ten behoeve van de rechtszitting. Hieruit volgt dat de reclassering hulpverlening in een forensisch kader geïndiceerd vindt, gelet op de aard van de verdenking en de vastgestelde problematiek van verdachte. De reclassering heeft verdachte aangemeld bij [zorgorganisatie], een organisatie die intensieve begeleiding en behandeling biedt aan (jong)volwassenen vanaf 16 jaar met een licht verstandelijke beperking (LVB) en multiproblematiek. De intake is positief verlopen. Verdachte heeft gerichte hulpvragen waar [zorgorganisatie] hem bij kan ondersteunen en ze hebben aangegeven bereid te zijn de begeleiding op zich te nemen. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag en het recidiverisico aangaande geweld als gemiddeld. Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleiding door [zorgorganisatie], dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole, met reclasseringstoezicht. Gelet op de problematiek van verdachte wordt een gevangenisstraf minder passend geacht. Een werkstraf wordt minder passend geacht gelet op de lopende aanvraag voor een indicatie voor een beschutte werkplek.
Volwassen- of jeugdstrafrecht
Gelet op de adviezen van de psycholoog en de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om verdachte op grond van artikel 77c Sr te veroordelen met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Uit het advies van de psycholoog volgt dat er verschillende indicatiecriteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht van toepassing zijn, zoals de impulsiviteit van verdachte en het onvoldoende kunnen inschatten van de risico’s van zijn handelen. Ook blijkt hieruit dat verdachte nog afhankelijk is van grenzen die hem worden geboden en dat hij actief deelneemt aan het gezin. Hoewel ten tijde van het onderzoek van de psycholoog geen sprake meer was van pedagogische beïnvloeding was daarvan ten tijde van het tenlastegelegde – bijna twee jaar voorafgaand aan het onderzoek - vermoedelijk nog wel sprake.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de hiervoor omschreven omstandigheden, jeugddetentie noodzakelijk is. Vanwege de hiervoor genoemde problematiek van verdachte en de omstandigheid dat het feit hem – gelet op die problematiek – verminderd kan worden toegerekend, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend. Voor verdachte is met name begeleiding van belang om voor meer stabiliteit te zorgen en hem basisvaardigheden bij te brengen. Na het bereiken van enige stabiliteit, zou ook behandeling ingezet kunnen worden. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op zal leggen. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht mogelijk te maken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met alleen een voorwaardelijke straf maar dat vanuit het oogpunt van vergelding aan verdachte ook een werkstraf moet worden opgelegd die hij daadwerkelijk moet uitvoeren. De rechtbank ziet hiertoe geen beperkingen, nu verdachte eerder met succes een werkstraf heeft afgerond en de reclassering doorgaans rekening kan houden met fysieke beperkingen en met een eventuele baan van een verdachte.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. Ook zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert.