ECLI:NL:RBZWB:2025:6097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
C/02/438687 / JE RK 25-1474
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 8 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening bij de grootouders moederszijde voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder, een vertegenwoordiger van de Raad en een stagiair van de Raad aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds april 2025 feitelijk bij zijn grootouders verblijft, maar dat er zorgen zijn over zijn ontwikkeling en opvoedsituatie. De moeder heeft aangegeven dat zij achter het verzoek van de Raad staat, maar dat er ook zorgen zijn over de taalbarrière en de opvoedvaardigheden van de grootouders.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de wettelijke kaders van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toegepast. Hij heeft geconcludeerd dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat er onvoldoende zicht is op zijn opvoedsituatie. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad toegewezen en [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, met ingang van 8 september 2025, en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van een maand. De kinderrechter heeft de Raad opgedragen om binnen een maand een voorlopige netwerkscreening uit te voeren en heeft de moeder aangespoord om samen te werken met de hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/438687 / JE RK 25-1474
Datum uitspraak: 8 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • een vertegenwoordiger van de Raad en een stagiair van de Raad;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd, maar [minderjarige] heeft hier geen gebruik van gemaakt.
2.
De feiten
2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader van [minderjarige] is op [datum 1] 2018 overleden.
2.2.
[minderjarige] staat ingeschreven op het woonadres van de moeder, maar uit het verzoekschrift van de Raad volgt dat [minderjarige] sinds april 2025 feitelijk bij grootouders moederszijde (hierna: grootouders mz) verblijft.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij opa en oma moederszijde, te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en licht toe dat de situatie zoals weergegeven in het Raadsrapport onveranderd is gebleven. Het onderzoek door de Raad is beperkt, omdat het niet is gelukt om contact met de moeder te krijgen. Het is onduidelijk gebleven wie grootouders mz zijn en waar zij wonen, waardoor er ook geen zicht op de opvoedsituatie van [minderjarige] is en er geen voorlopige screening heeft plaatsgevonden. De Raad heeft, voor zover bij de zittingsvertegenwoordiger bekend, geen contactgegevens van de moeder van grootouders mz ontvangen. De Raad geeft verder aan dat er veel zorgen over het gedrag van [minderjarige] zijn, over wat hij heeft meegemaakt en zijn gehechtheidsrelaties. Uit de informatie die de Raad heeft ontvangen, blijkt dat de moeder moeite heeft met het stellen van grenzen, dat er zorgen zijn over haar draagkracht en dat er sprake is van een patroon van meewerken met de hulpverlening in crisissituaties om zich vervolgens weer terug te trekken. De Raad vindt het noodzakelijk dat er een ondertoezichtstelling komt om aan de doelen te werken, waarbij het eerste doel moet zijn dat er zicht komt op [minderjarige] en zijn opvoedsituatie bij grootouders mz door een netwerkscreening en dat wordt gekeken of die opvoedsituatie goed genoeg is. De Raad vindt het verder nodig dat er IPT bij de moeder en grootouders mz wordt ingezet en dat er wordt gewerkt aan de opvoedvaardigheden. Daarnaast is het van belang dat er een breed psychologisch onderzoek bij [minderjarige] plaatsvindt, gelet op de zorgen over zijn functioneren en de verlieservaring door het overlijden van zijn vader. Desgevraagd heeft de Raad toegezegd om binnen een maand een voorlopige netwerkscreening te doen op basis van de door de moeder ter zitting verkregen contactgegevens van grootouders mz.
4.2.
De GI benoemt dat zij te maken hebben met een instroomteam. Nadat de Raad de voorlopige netwerkscreening heeft uitgevoerd, kan de GI het gezin gaan aanmelden bij pleegzorg en op zoek gaan naar een organisatie die de netwerkscreening kan uitvoeren.
4.3.
Nadat de kinderrechter de Pilot kosteloze rechtsbijstand heeft toegelicht en heeft benoemd dat door een advocaat is geprobeerd om in het kader van die pilot contact met de moeder op te nemen, heeft de moeder aangegeven dat de mondelinge behandeling kan worden voortgezet zonder bijstand van een advocaat.
De moeder geeft aan dat [minderjarige] sinds de meivakantie 2025 bij de grootouders mz in [plaats 2] verblijft. Het adres en de contactgegevens van de grootouders mz heeft zij recent aan een medewerker van de Raad doorgegeven. De moeder heeft verder weinig zicht op hoe het nu met [minderjarige] gaat. Zij wil [minderjarige] het liefst zelf opvoeden, maar de situatie thuis was onhoudbaar. [minderjarige] had woede-uitbarstingen en de moeder heeft nog twee kinderen thuis. De moeder benadrukt dat [minderjarige] hulp nodig heeft. Zij staat achter het verzoek, omdat zij weet dat [minderjarige] veilig is bij grootouders mz maar de moeder geeft wel aan dat de taalbarrière een groot probleem is. De grootmoeder mz is Vietnamees en spreekt geen Nederlands. Zij kan niet met [minderjarige] over regels praten en grootmoeder mz heeft bij de moeder aangegeven dat [minderjarige] niet luistert. Hij zit veelal op zijn kamer te gamen. De moeder vindt dit zorgelijk en maakt zich ook zorgen over het toegenomen gewicht van [minderjarige] . Verder heeft hij op veel scholen gezeten en gaat [minderjarige] op dit moment alleen op de dinsdag- en de donderdagochtend naar school, omdat hij onhandelbaar op school zou zijn. Eerder ging hij vijf ochtenden per week naar school. De interne begeleider van de school en Kind op 1 zijn ermee bezig om hem naar het speciaal onderwijs te krijgen en daarvoor heeft de moeder al toestemming gegeven. Verder heeft de moeder voor de zomervakantie een burn-out gehad en veel stress ervaren. Desgevraagd geeft de moeder aan dat de grootouders mz weten dat er iets rondom [minderjarige] speelt, maar zij weten niet van de mondelinge behandeling af. Op de vraag of grootouders mz open zouden staan voor hulpverlening, legt de moeder uit dat het in de Vietnamese cultuur niet gebruikelijk is om met de instanties samen te werken, maar zij benadrukt wel dat grootouders mz het beste voor [minderjarige] willen. Tot slot geeft zij aan dat IPT al is ingezet.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland stellen, te weten met ingang van 8 september 2025 en tot 8 september 2026. Ook zal zij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij grootouders moederszijde, verlenen voor de duur van een maand, te weten met ingang van 8 september 2025 en tot 8 oktober 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Zij legt dit hierna uit.
5.4.
[minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De grootste zorg op dit moment is dat er geen zicht op [minderjarige] en zijn opvoedsituatie bij grootouders mz is, waar hij sinds april 2025 verblijft. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden wat het adres van grootouders mz is, maar verder is er weinig bekend over grootouders mz en de opvoedsituatie van [minderjarige] . Uit de informatie die de Raad van Spring Jeugdhulp heeft ontvangen, is het de kinderrechter gebleken dat [minderjarige] niet in een gezonde opvoedsituatie opgroeit. Het zou hem ontbreken aan structuur, regelmaat en duidelijkheid, hetgeen ook door de moeder tijdens de mondelinge behandeling is benoemd. De moeder heeft uitgelegd dat er in de opvoedsituatie bij grootouders mz sprake is van een taalbarrière en dat grootmoeder mz, die alleen Vietnamees spreekt, hierdoor niet met [minderjarige] over regels kan praten. Verder maakt de kinderrechter zich zorgen over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft op veel verschillende scholen gezeten en gaat op dit moment slechts twee ochtenden per week naar school, is veelal aan het gamen en heeft een ingrijpende verlieservaring meegemaakt door het overlijden van zijn vader. Er zijn signalen dat hij zich grensoverschrijdend, zelfbepalend (weglopen) en agressief (slaan en schoppen) gedraagt richting volwassenen en andere kinderen. De moeder herkent deze signalen en heeft zelf aangegeven dat [minderjarige] woede-uitbarstingen had, waardoor de thuissituatie onhoudbaar was en [minderjarige] naar grootouders mz is gegaan. Onduidelijk is gebleven wat de oorzaak van het gedrag van [minderjarige] is. Uit de informatie van de Raad volgt dat er mogelijk sprake is van een onveilige hechting of onverwerkt trauma. Verder maakt de kinderrechter zich zorgen over de draagkracht en draaglast van de moeder en haar wisselende bereidheid als het gaat om de hulpverlening. Er is weinig zicht op de moeder, haar (on)mogelijkheden en haar fysieke en emotionele beschikbaarheid voor [minderjarige] . De kinderrechter stelt verder vast dat de moeder weliswaar bereid is om de hulpverlening te accepteren – en dat ook heeft gedaan – maar dat de hulpverlening door de wisselende houding en bereidheid van de moeder onvoldoende van de grond is gekomen en de moeder daardoor onvoldoende van de hulpverlening heeft kunnen profiteren. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de moeder op dit moment niet in staat is om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen en dat de betrokkenheid van een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk is.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de door de Raad opgestelde doelen en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • [minderjarige] groeit op in een fysiek en emotioneel veilige opvoedingsomgeving, waarbij hij wordt gestimuleerd in zijn ontwikkeling en er duidelijkheid, voorspelbaarheid, stabiliteit, rust en regelmaat wordt geboden maar ook steun, troost en affectie aanwezig is;
  • Er bestaat zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en vanuit dit zicht wordt passende hulpverlening ingezet voor [minderjarige] ;
  • Er is zicht op de opvoedvaardigheden van moeder, meer specifiek dient duidelijk te worden of moeder voldoende sensitief en responsief is, grenzen kan stellen en kan aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft;
  • Moeder werkt samen met de hulpverlening welke nodig is voor [minderjarige] en houdt zich aan gemaakte afspraken;
  • Moeder ontvangt passende hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek;
  • De draaglast-draagkracht verhouding van moeder is blijvend in balans.
5.6.
Verder overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] sinds april 2025 feitelijk bij grootouders mz verblijft. Het is de kinderrechter gebleken dat zowel de Raad als de hulpverlening geen zicht op [minderjarige] en zijn opvoedsituatie bij grootouders mz hebben gekregen en dat er geen (voorlopige) netwerkscreening heeft plaatsgevonden. Uit de informatie van de Raad volgt dat er volgens [jeugdhulp] geen gezonde opvoedsituatie is en dat aan [minderjarige] te weinig of geen regels en grenzen worden gesteld. De kinderrechter vindt het van groot belang dat op zeer korte termijn meer duidelijkheid en zicht komt op [minderjarige] en zijn opvoedsituatie bij grootouders mz, zodat duidelijk wordt of de plaatsing van [minderjarige] bij grootouders mz veilig en in het belang van [minderjarige] is. Tijdens de mondelinge behandeling is met elkaar afgesproken en door de Raad toegezegd om met de door de moeder verkregen contact- en adresgegevens van grootouders mz binnen een maand een voorlopige netwerkscreening te gaan doen. Naast het verkrijgen van zicht op de situatie van [minderjarige] vindt de kinderrechter het ook belangrijk om te weten wat de grootouders mz van het verzoek van de Raad vinden en of zij bereid zijn om [minderjarige] op te voeden in het geval de uitkomst van de voorlopige netwerkscreening positief is. In afwachting van de uitkomst van de voorlopige netwerkscreening door de Raad en om de juridische situatie voor nu aan te laten sluiten op de feitelijke situatie, is het noodzakelijk en in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij grootouders moederszijde, voor een maand te verlenen.
5.7.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er binnen de ondertoezichtstelling aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te monitoren. Nu de Raad in de komende maand de voorlopige netwerkscreening zal gaan uitvoeren, vindt de kinderrechter het belangrijk dat de lijntjes tussen de Raad en de GI kort zijn en dat zij – indien nodig – samen optrekken in het belang van [minderjarige] . Aan de moeder geeft de kinderrechter mee dat het belangrijk is dat zij met de Raad en de GI gaat samenwerken en dat zowel de moeder als grootouders mz gaan meewerken aan de voorlopige netwerkscreening door de Raad.
5.8.
Nu het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor een maand zal worden toegewezen en het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot de mondelinge behandeling van [datum 2] 2025 om [uur] , verzoekt de kinderrechter de Raad om één week voorafgaand aan de mondelinge behandeling te rapporteren over de uitkomst van de voorlopige netwerkscreening, de uithuisplaatsing van [minderjarige] en de stand van zaken. Ook wordt de Raad verzocht zijn nadere standpunt over het resterende deel van het verzoek kenbaar te maken en te berichten of het restantverzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
5.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 8 september 2025 en tot 8 september 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij grootouders moederszijde, met ingang van 8 september 2025 en tot 8 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het resterende deel aan en roept de Raad, de GI en de moeder op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in het gerechtsgebouw aan Kousteensedijk 2 (4331 JE) te Middelburg, op
[datum 2] 2025 om [uur], teneinde nader op het verzoek te worden gehoord ten overstaan van de kinderrechter mr. R.A. Borm voor de duur van 45 minuten, in afwachting van de uitkomst van de voorlopige netwerkscreening, de uithuisplaatsing van [minderjarige] en de stand van zaken en het nadere standpunt van de Raad met betrekking tot het resterende deel van het verzoek (een en ander dient uiterlijk 30 september 2025 aan de griffie van de rechtbank toegestuurd te worden);
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping voor de mondelinge behandeling van [datum 2] 2025 om [uur] voor de moeder, de GI en de Raad;
6.6.
bepaalt dat [minderjarige] per aparte brief wordt uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter;
6.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2025 door mr. Borm, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 12 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.