ECLI:NL:RBZWB:2025:6093

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
C/02/438801 / JE RK 25-1492
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na eerdere spoedmaatregelen

Op 4 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader eenhoofdig gezag heeft over de kinderen, maar dat de moeder geen gezag heeft en dat er zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder. De kinderen verblijven momenteel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en hebben aangegeven dat zij zich daar beter voelen dan in de thuissituatie. De kinderrechter heeft de Raad en de GI opdracht gegeven om de ontwikkeling van de kinderen te monitoren en hen te ondersteunen in hun groei naar zelfstandigheid. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft de beslissing op het resterende deel van het verzoek aangehouden tot een pro forma zitting op 30 januari 2026.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/438801 / JE RK 25-1492
Datum uitspraak: 4 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteland] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1]
[minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteland] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [land] .
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift, ontvangen op 13 augustus 2025;
  • de bijlagen bij het verzoekschrift, ontvangen op 22 augustus 2025;
  • het e-mailbericht van [minderjarige 1] , ontvangen op 25 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De vader is (digitaal) niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 2] heeft hierover een gesprek met de kinderrechter gehad en [minderjarige 1] heeft ervoor gekozen een e-mailbericht aan de kinderrechter te sturen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] heeft verteld en wat [minderjarige 1] heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is eenhoofdig met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belast.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 juni 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland gesteld en heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 12 juni 2025 tot 26 juni 2025, onder aanhouding van het restant.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 juni 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland gesteld en heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 26 juni 2025 tot 12 september 2025.
2.4.
Op grond van die machtiging verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [accommodatie] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen. De Raad verzoekt de maatregelen voor [minderjarige 2] voor de duur van twaalf maanden en voor [minderjarige 1] tot haar meerderjarigheid op 12 oktober 2025. De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek, waarbij de Raad verzoekt om de maatregelen voor [minderjarige 1] tot haar meerderjarigheid te verlenen en voor [minderjarige 2] voor de duur van zes maanden en het restant van zes maanden aan te houden. Dit zodat de Raad tussentijds kan toetsen hoe de plaatsing van [minderjarige 2] verloopt of dat er iets anders voor [minderjarige 2] nodig is. In aanvulling op het verzoekschrift heeft de Raad allereerst toegelicht dat er duidelijkheid is gekomen over de gezagssituatie. De Raad heeft contact gehad met de Centrale Autoriteit en daaruit is gebleken dat de vader sinds 2015 eenhoofdig met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is belast. Verder zijn de zorgen over de acute veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weggenomen door de spoedmaatregelen, maar worden de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Het is een complexe en zorgelijke situatie, waarin regie door een neutrale derde nodig is om ervoor te zorgen dat de kinderen zich blijvend kunnen ontwikkelen. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat zij wordt geholpen richting haar meerderjarigheid. De Raad vindt de verzochte maatregelen op dit moment passender dan een voogdijmaatregel, omdat er contact met de vader is en hij ook meewerkt. Tot op heden is het de Raad niet gelukt om in contact met de moeder te komen. Nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [accommodatie] verblijven en zij niet bij een gezaghebbende ouder wonen, is volgens De Raad de machtiging tot uithuisplaatsing voor de kinderen nodig.
4.2.
De GI staat achter het verzoek van de Raad. De maatregelen zijn nodig om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te stimuleren en te ondersteunen naar hun meerderjarigheid en om ervoor te zorgen dat zij niet terugvallen in de oude situatie. Beide kinderen hebben het fijn op de groep en zij willen daar blijven. De GI heeft één keer telefonisch contact met de moeder gehad, maar verder is het niet gelukt om in contact met de moeder te komen. Met de vader heeft de GI een goed contact en hij werkt ook mee, maar het is lastig voor de vader om dingen vanuit [land] te regelen, zoals bijvoorbeeld het openen van een bankrekening voor [minderjarige 2] .
4.3.
De moeder heeft toegelicht dat zij bewust geen contact met de instanties heeft gehad, omdat de instanties enkel hun eigen waarheid opschrijven en niet naar de moeder luisteren. De moeder is tijdens de mondelinge behandeling aanwezig om een correctie op het Raadsrapport te geven. Zo is de informatie die de moeder aan de begeleider van de groep heeft verteld onjuist en verdraaid in het rapport terecht gekomen. Het klopt niet dat de moeder drie keer onaangekondigd op de groep is geweest. Ook klopt het niet dat de moeder de kinderen controleert. De moeder heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een telefoon gegeven en vanwege de verzekering moest ‘Find My Phone’ worden geïnstalleerd. De moeder benoemt dat zij als verdachte van geweld en agressie in het rapport wordt weggezet, hetgeen onjuist is. Ook staat er dat de ontwikkeling van de kinderen wordt bedreigd, maar zij vraagt zich af wat de gronden en het bewijs daarvoor zijn. Voor de onwaarheden in het Raadsrapport wil de moeder een schadevergoeding. Het klopt wel dat [minderjarige 2] om half 2 in de nacht thuis is gekomen, waarna de moeder tegen [minderjarige 2] heeft gezegd dat zij terug mag gaan naar waar zij was. Verder weet de moeder dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun eigen keuzes willen maken en dat zij op zichzelf willen wonen. Zelf is de moeder ook uit huis gegaan toen zij 16 jaar was. Als de kinderen op de groep willen blijven, is de moeder het daarmee eens. Desgevraagd geeft zij aan dat de kinderen ook niet terug bij de moeder mogen komen, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich niet aan de regels houden. De moeder geeft wel aan dat zij het belangrijk vindt dat [minderjarige 1] wordt geholpen met het inschrijven voor woningen. Tot slot benoemt zij nog dat de abonnementen van de telefoons die de kinderen gebruiken op haar naam staan en dat zij de telefoons terug wil.
4.4.
[minderjarige 1] heeft in haar e-mailbericht aan de kinderrechter laten weten dat zij de uithuisplaatsing een goede beslissing vindt. Zij voelt zich op de groep beter dan toen zij bij haar moeder en haar vader woonde. [minderjarige 1] maakt zich nu minder zorgen, voelt zich vrij, ervaart rust en kan zich uiten. Ook zijn de groepsgenoten en begeleiders op de groep aardig. [minderjarige 1] houdt zich aan de regels van de groep, gedraagt zich prima en heeft geen problemen met anderen of anderen met haar.
4.5.
[minderjarige 2] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij op de groep wil blijven wonen. Zij kan zichzelf zijn op de groep, ervaart rust en kan zich ontwikkelen. Terug naar de moeder is geen optie, omdat de situatie volgens [minderjarige 2] niet zal verbeteren. Ook wil zij niet bij de vader op [land] wonen. [minderjarige 2] heeft via WhatsApp contact met de vader en geen contact met de moeder. Dat vindt [minderjarige 2] rustgevend. Het contact met [minderjarige 1] is goed. Zij wonen op dezelfde groep, maar hebben een eigen dagindeling. [minderjarige 2] heeft een bijbaantje. Helaas kan haar salaris niet worden uitbetaald vanwege problemen met een bankrekening. De bank wil dat haar vader komt, maar hij woont in [land] en kan voorlopig niet naar Nederland komen. Voor [minderjarige 2] is het belangrijk dat zij haar diploma gaat behalen en daarna een vervolgopleiding kan gaan doen.

5.De beoordeling

Moeder als belanghebbende
5.1.
Anders dan in eerste instantie tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat de moeder in deze zaak als belanghebbende moet worden aangemerkt. Uit de informatie van de Raad, die contact met de Centrale Autoriteit heeft gehad, volgt dat de moeder geen gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft en dat de vader eenhoofdig met het gezag over de kinderen is belast. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn volgens het Basisregistratie Personen in december 2023 naar Nederland gekomen en hebben sindsdien bij de moeder gewoond. Dat betekent dat de moeder gedurende ten minste een jaar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft verzorgd en opgevoed en daarmee leidt deze kinderbeschermingsprocedure naar het oordeel van de kinderrechter tot de inmenging van het familie- en gezinsleven van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling is benoemd dat de moeder haar mening mag geven. Zij heeft dat ook gedaan.
Wettelijk kader
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen. Voor [minderjarige 1] met ingang van 4 september 2025 en tot haar meerderjarigheid op 12 oktober 2025 en voor [minderjarige 2] voor de duur van zes maanden, te weten met ingang van 4 september 2025 en tot 4 maart 2026, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Zij legt dit hierna uit.
5.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen hebben mede vanuit hun loyaliteit en ter voorkoming van (verdere) conflicten een onzekere, onrustige en spanningsvolle thuissituatie bij de moeder meegemaakt. De kinderrechter maakt zich zorgen over de fysieke en verbale escalaties die tussen de moeder en de kinderen zouden hebben plaatsgevonden, de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de dreigingen vanuit de moeder dat de kinderen het huis uit moesten als zij iets wel of niet deden. In de thuissituatie hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen veiligheid ervaren en zijn zij niet of onvoldoende toegekomen aan de ontwikkelingstaken die passen bij hun leeftijd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op dit moment bij [accommodatie] en hebben aangegeven dat zij het daar fijn hebben. Desondanks vindt de kinderrechter het zorgelijk dat de kinderen geen ouderfiguur in de nabijheid hebben. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen contact met de moeder en de vader is op afstand betrokken. De vader heeft dagelijks contact met [minderjarige 2] , maar hij heeft geen zicht op hoe het echt met de kinderen gaat. De kinderrechter is verder van oordeel dat de vader weliswaar bereid is om de hulpverlening te accepteren – en dat ook heeft gedaan – maar dat hij, doordat hij op [land] woont en op afstand betrokken is, onvoldoende mogelijkheden heeft om de kinderen te ondersteunen en toezicht op de kinderen te houden. Dit maakt dat de vader niet in staat om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. Verder stelt de kinderrechter vast dat de moeder het contact met de GI en de Raad tot nu toe heeft afgehouden en tijdens de mondelinge behandeling ook heeft toegelicht waarom zij daarvoor heeft gekozen. Het eerdergenoemde maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat het noodzakelijk is dat er een regievoerder in het gedwongen kader betrokken is.
5.6.
De kinderrechter sluit zich aan bij de door de Raad opgestelde doelen en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • De kinderen groeien op in een stabiele, voorspelbare en veilige opvoedingsomgeving;
  • De kinderen functioneren leeftijdsadequaat of naar hun mogelijkheden op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. Hun welbevinden is positief.
  • De kinderen worden niet belast met volwassen zaken;
  • De kinderen hebben naar hun eigen wensen en behoeften contact met vader en/of moeder en zij worden hierin ondersteund;
  • De kinderen hebben de ruimte en mogelijkheid om hun ervaringen uit de thuissituatie bij en in het contact met ouder(s) te verwerken;
  • Er is duidelijkheid over het woonperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 1] wordt begeleid naar zelfstandigheid, gezien zij bijna achttien jaar is;
  • De mogelijkheden van het netwerk worden in kaart gebracht.
5.7.
Verder overweegt de kinderrechter dat [minderjarige 2] sinds 2 juni 2025 en [minderjarige 1] sinds 12 juni 2025 bij [accommodatie] verblijven. Beide kinderen hebben bij de kinderrechter aangegeven dat zij op de groep willen blijven wonen en niet naar huis willen. Zij ervaren rust, voelen zich vrij en hebben minder zorgen sinds zij op de groep verblijven, hetgeen ook door de begeleiding van [accommodatie] is waargenomen. De moeder heeft aangegeven dat zij het eens is met de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als het de wens van de kinderen is om op de groep te blijven wonen en geeft tegelijkertijd aan dat de kinderen ook niet terug naar huis mogen komen, nu zij zich niet aan de regels houden. De kinderen kunnen ook niet bij de vader wonen, omdat hij op [land] woont. Het is de kinderrechter gebleken dat bij [accommodatie] de benodigde rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt geboden en daarom zal zij in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen.
5.8.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te monitoren. Daarbij zal ook aandacht moeten zijn voor de omstandigheid dat [minderjarige 2] nu geen salaris kan ontvangen wegens het ontbreken van een geschikte bankrekening. Gelet op het feit dat [minderjarige 1] in oktober 2025 meerderjarig zal worden, dient de GI op zeer korte termijn aandacht te besteden aan het woonperspectief van [minderjarige 1] en haar daarin begeleiden. Verder geeft de kinderrechter aan de ouders mee om in het belang van de kinderen met de GI samen te (blijven) werken.
5.9.
Nu het verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] voor de duur van zes maanden zal worden toegewezen en het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden, verzoekt de kinderrechter de GI om voor de hierna te noemen pro forma datum per brief te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en de stand van zaken. De Raad wordt verzocht zijn nadere standpunt over het resterende deel van het verzoek kenbaar te maken en te berichten of het restantverzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
5.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 4 september 2025 en tot haar meerderjarigheid op 12 oktober 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 september 2025 en tot haar meerderjarigheid op 12 oktober 2025;
6.3.
stelt [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 4 september 2025 en tot 4 maart 2026;
6.4.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 september 2025 en tot 4 maart 2026;
6.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van de verzoeken tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] aan tot
30 januari 2026 PRO FORMAen verzoekt de GI om voor deze datum per brief te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en de stand van zaken en verzoekt de Raad zijn nadere standpunt over het resterende deel van het verzoek kenbaar te maken en te berichten of het restantverzoek al dan niet wordt gehandhaafd;
6.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025 door mr Borm, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 12 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.