In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2025 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoekster, geboren in 1946. Het verzoekschrift, ingediend op 16 juni 2025, strekte tot toekenning van een schadevergoeding ten laste van de Staat. Tijdens de zitting op 19 augustus 2025 zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, en de advocaat van verzoekster, mr. P.D.M. van Oers, gehoord. Verzoekster heeft aangegeven dat zij door haar levenservaringen en een manische psychose op 19 maart 2025 in een moeilijke situatie is beland, waarvoor zij een vergoeding vraagt. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek volledig toewijsbaar is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd is om het verzoek te behandelen. Op basis van artikel 530 Sv kan een gewezen verdachte een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand krijgen, mits er gronden van billijkheid zijn. De rechtbank heeft geconstateerd dat het Openbaar Ministerie op 21 mei 2025 een beleidssepot heeft ingesteld vanwege de gezondheidstoestand van verzoekster. Dit kan invloed hebben op de toekenning van de vergoeding.
De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand en de kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid zijn om verzoekster een vergoeding toe te kennen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.286,03, dat overgemaakt zal worden op een rekening van Stichting Beheer Derdengelden Van de Luijtgaarden advocaten B.V. De beslissing is genomen door rechter R.H.M. Pooyé en griffier S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken op 2 september 2025.