ECLI:NL:RBZWB:2025:6071

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
02-063196-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen van cocaïne en MDMA en eenvoudig witwassen van de opbrengsten van de drugshandel

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en MDMA, alsook aan eenvoudig witwassen van de opbrengsten van deze drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 142 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het dealen van harddrugs en het witwassen van een geldbedrag van € 3.675,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van een deel van de periode waarin het dealen zou hebben plaatsgevonden, waar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank verwierp het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond en achtte de verdachte strafbaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recidive en de zorgen van de reclassering over zijn houding. De rechtbank besloot tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, gezien de stappen die de verdachte had gezet richting een stabiele toekomst. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen telefoon aan de verdachte, omdat deze niet in verband stond met de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-063196-25
vonnis van de meervoudige kamer van 11 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. R. el Bellaj, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: het dealen van cocaïne en MDMA
feit 2: het witwassen van een geldbedrag van € 3.675,00.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het witwassen heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De officier van justitie acht het dealen bewezen voor de gehele ten laste gelegde periode.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen voor de periode 31 januari 2025 tot en met 27 februari 2025. Voor de periode van 12 september 2024 tot en met 30 januari 2025 bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte harddrugs ook in die periode heeft verkocht. Verdachte dient van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het feit 2 stelt de verdediging dat dit feit bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft immers bekend dat hij het aangetroffen geldbedrag heeft verdiend met dealen. Wel heeft de verdediging een kwalificatieverweer gevoerd en wordt verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feit 1 ten laste gelegde periode van 13 september 2024 tot en met 30 januari 2025, nu verdachte gedurende deze periode meermaals is gecontroleerd en hierbij geen harddrugs is aangetroffen en geen transacties zijn waargenomen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 september 2024 en in de periode van 31 januari 2025 tot en met 27 februari 2025 te Waalwijk en
Loon op Zand en Sprang-Capelle en [woonplaats]
opzettelijk
heeft verkocht en afgeleverd en
verstrekt en vervoerd,
- een of meerdere hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne en
- een of meerdere hoeveelheden van een materiaal
bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en MDMA
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op 27 februari 2025 te Sprang-Capelle en
[woonplaats] een geldbedrag (van in totaal 3675 EUR), voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk - afkomstig
was uit enig eigen misdrijf
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
Het aangetroffen geldbedrag van € 3.675,00 heeft verdachte uit eigen misdrijf verkregen, namelijk door het dealen van harddrugs. Omdat geen sprake is geweest van enige verhullingshandeling, kan het handelen van verdachte niet worden gekwalificeerd als witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
5.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wel degelijk een verhullingshandeling heeft verricht door het geldbedrag te verbergen in een kluis in huis en achter de zonneklep en in de middenconsole van zijn auto. Gelet hierop moet het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond worden verworpen.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het hiervoor bewezenverklaarde blijkt dat verdachte op 12 september 2024 en in de periode van 31 januari 2025 tot en met 27 februari 2025 harddrugs heeft verkocht. De opbrengsten van de verkoop van harddrugs zijn door de politie bij de fouillering in de auto waar verdachte in reed en in de woning van de ouders van verdachte aangetroffen. In totaal betrof dit een bedrag van € 3.675,00. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opbergen van geld in een kluis in zijn woning en achter de zonneklep en in de middenconsole van zijn auto niet is aan te merken als een verhullingshandeling zoals bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht. Nu dit delictsbestanddeel niet kan worden bewezen, kan voor de kwalificatie wel worden teruggevallen op de generalis, te weten eenvoudig witwassen, zoals bedoeld in artikel 420bis.1 Sr. Bij eenvoudig witwassen is immers niet vereist dat verdachte verhullingshandelingen heeft verricht.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat het niet passend is om verdachte opnieuw in detentie te nemen gelet op de relatief korte dealperiode en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 12 september 2024 en gedurende een periode van ongeveer één maand schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. Verdachte ontving de harddrugs en leverde de bestellingen af bij de klanten. Hiervoor maakte hij gebruik van huurauto’s en was hij in het bezit van een dealtelefoon. Het is algemeen bekend dat harddrugs een gevaar voor de gezondheid van de gebruikers opleveren. Bovendien heeft de handel in harddrugs ook andere nadelige effecten. Het gaat daarbij onder meer over de criminele geldstromen die gemoeid zijn bij de handel en verweven raken met de reguliere economie. Ook het fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen is onwenselijk en verstorend voor de maatschappij. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van deze nadelige gevolgen. Verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven en had enkel oog voor zijn eigen financieel gewin. Dit blijkt ook uit de verklaringen van verdachte dat hij vanwege de luxe leefstijl die hij nastreefde, schulden heeft gemaakt en de handel in harddrugs als mogelijkheid zag om deze schulden af te betalen. Verdachte heeft bekend dat het aangetroffen geldbedrag van € 3.675,00 afkomstig is van de handel in harddrugs, waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 10 juli 2025. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de recidive. Verdachte is tweemaal eerder veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Aan verdachte zijn destijds een geldboete en een taakstraf opgelegd, waardoor het taakstrafverbod van toepassing is. In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 5 augustus 2025. De reclassering heeft zorgen over de pro-criminele houding van verdachte. Ondanks de aan hem opgelegde schorsingsvoorwaarden, is verdachte er niet in geslaagd stabiliteit op de diverse leefgebieden te creëren. De wens om hulpverlening van verdachte lijkt ambivalent. Enerzijds spreekt hij uit hulp te willen ontvangen, maar anderzijds wil hij dit niet van de reclassering. Verdachte is enkel bereid hulpverlening te accepteren op zijn voorwaarden. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat verdachte tijdens het schorsingstoezicht heeft laten zien zich hier niet aan te willen houden.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het emailbericht van de leefcoach van verdachte van 27 augustus 2025. Verdachte is na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis aan de slag gegaan met het oplossen van zijn schulden. Ook heeft hij zicht op werk en boekt hij vooruitgang richting een stabiele toekomst. De rechtbank merkt op dat het beeld dat de leefcoach van verdachte schetst, niet overeenkomt met het beeld dat de reclassering heeft van verdachte.
De straf
Bij de bepaling van de duur en de hoogte heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken. De rechtbank acht het niet wenselijk om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen hoger dan het aantal dagen dat hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte heeft tijdens de schorsing, op eigen wijze, stappen gezet die als positief worden gezien. De rechtbank acht het niet wenselijk deze nu te doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daar komt bij dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en daarom een lagere straf zal opleggen dan de eis van de officier van justitie. De officier van justitie gaat namelijk uit van het dealen in drugs gedurende de gehele ten laste gelegde periode en daarnaast is aan artikel 420bis.1 Sr een ander strafmaximum verbonden dan aan artikel 420bis Sr.
Gelet op het advies van de reclassering acht de rechtbank het wel wenselijk dat aan verdachte nog een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zodat er een stok achter de deur is om recidive te voorkomen.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van 142 dagen waarvan 100 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.

7.Het beslag

Onder verdachte is een telefoon van het merk Apple (Iphone 16) in beslag genomen. De officier van justitie heeft verzocht om verbeurdverklaring van deze telefoon, terwijl de verdediging om teruggave heeft gevraagd. De rechtbank zal de teruggave van deze telefoon aan verdachte gelasten, aangezien op deze telefoon geen zaken zijn aangetroffen die verband houden met de bewezenverklaarde feiten. De telefoon is daarom niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en behoort toe aan verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod
En
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 2:eenvoudig witwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 142 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de
teruggave aan verdachtevan het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL2000-2025011785-G2832219, zwart, merk: Apple, Iphone 16)
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter, mr. W.J.M. Fleskens en mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 september 2025.
Mr. J.B. Polak is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 12 september 2024 tot en met 27 februari 2025 te Waalwijk en/of
Loon op Zand en/of Sprang-Capelle en/of [woonplaats], althans in Nederland
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- een of meerdere hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
- een of meerdere hoeveelheden van een materiaal
bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(Artikel art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 27 februari 2025, te Waalwijk en/of Loon op Zand en/of Sprang-Capelle en/of
[woonplaats], althans in Nederland
(van) een geldbedrag (van in totaal ongeveer 3675 EUR), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en)
was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig (eigen) misdrijf
(Artikel art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)