Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
2.De verdere boordeling
482,83
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 10 september 2025 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. De procedure volgde op een tussenvonnis van 18 december 2024, waarin de rechtbank de vordering van [eiser] met betrekking tot verschillende betalingen afwees, maar wel een bedrag van € 3.400,00 van de borg toekende aan [eiser]. De rechtbank droeg [gedaagde] op te bewijzen dat hij in totaal € 66.500,00 contant aan [eiser] had betaald. Tijdens de enquête verklaarden zowel [gedaagde] als [eiser] en een getuige over de contante betalingen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] voldoende bewijs had geleverd voor een terugbetaling van € 30.000,00, maar dat het bewijs voor hogere bedragen ontbrak. De rechtbank wees de vordering van [eiser] tot betaling van € 36.500,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 april 2024. Daarnaast werden beslagkosten van € 1.588,83 toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Römers.