ECLI:NL:RBZWB:2025:6061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
C/02/437962 / JE RK 25-1351
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Verschoor-Bergsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe gedragsproblematiek

Op 9 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, geboren in 2015, die onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van drie maanden, tot 16 december 2025. Dit besluit volgt op een verzoek van de gecertificeerde instelling, die aangaf dat er nog geen passende vervolgplek voor de minderjarige is gevonden, ondanks de ernstige gedragsproblematiek en de jonge leeftijd van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2025 waren de ouders niet aanwezig, maar de waarnemend advocaat van de moeder heeft het verzoek voor korte duur gesteund. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie zorgwekkend is, vooral gezien de onzekerheid over de behandeling en de verblijfplaats van de minderjarige. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet in gevaar komt. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de gecertificeerde instelling de rechtbank en belanghebbenden moet informeren over de voortgang van de situatie van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/437962 / JE RK 25-1351
Datum uitspraak: 9 september 2025
Nadere beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats 1] .

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de tussenbeschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 15 augustus 2025, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de briefrapportage van de GI van 2 september 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 2 september 2025.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 september 2025. Daarbij zijn verschenen:
- mr. M.S. Krol, waarnemend advocaat, namens moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De vader en de moeder zijn ondanks tijdige en behoorlijke oproeping niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft, na overleg met de GI, [minderjarige] niet opnieuw uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter, aangezien [minderjarige] recent nog met de kinderrechter over het voorliggende verzoek heeft gesproken, en daarbij duidelijk zijn mening over het verzoek heeft kenbaar gemaakt. Gelet daarop acht de kinderrechter een tweede gesprek met [minderjarige] in zeer korte tijd niet nodig en belastend voor [minderjarige] , waardoor hier niet toe is overgegaan.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 augustus 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 augustus 2024 en tot 16 november 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 november 2024 is het resterende deel van het verzoek tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toegewezen, met ingang van 16 november 2024 en tot 16 augustus 2025.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 december 2024 is ten aanzien van [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 20 december 2024 en tot 16 augustus 2025.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 augustus 2025 is ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en verblijven met ingang van 8 augustus 2025 en tot het einde van de lopende ondertoezichtstelling, te weten 16 augustus 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Het resterende deel van het spoedverzoek alsmede het reguliere verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [minderjarige] zijn aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2025 is de spoedbeslissing van 8 augustus 2025 met ingang van heden herroepen en zijn zowel het resterende deel van het spoedverzoek als het reguliere verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [minderjarige] afgewezen. Voorts is een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [minderjarige] verleend voor de duur van één maand, met ingang van 15 augustus 2025 en tot 15 september 2025.
2.8.
Bij separate beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 16 augustus 2025 en tot 16 augustus 2026. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 16 augustus 2025 en tot 16 september 2025, onder aanhouding van het resterende deel.
2.9.
Op grond van de laatste genoemde beschikkingen verblijft [minderjarige] momenteel bij [accommodatie 1] te [plaats 2] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder nader te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 16 augustus 2026.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Er is met verschillende hulpaanbieders contact gelegd, echter er is nog geen vervolgplek gevonden voor [minderjarige] . De zeer forse gedragsproblematiek en de jonge leeftijd van [minderjarige] vormen hierin een complicerende factor. In principe kan [minderjarige] na morgen niet langer bij [accommodatie 1] van [locatie] verblijven. Er wordt nog onderzocht of hij voorlopig in [accommodatie 2] terecht kan totdat zijn behandeling bij [hulpverlening] of bij [locatie] van start kan gaan. Op welke termijn de behandeling kan starten, is op dit moment ook nog onbekend. Naar aanleiding van de informatie van de moeder dat [minderjarige] gisteren was weggelopen heeft de GI geïnformeerd bij [accommodatie 1] . Gebleken is dat hij met een groepje jongeren is weggelopen nadat de deuren een week gesloten zijn geweest en gisteren weer open waren. Hij is gisteravond ook weer teruggekeerd naar de groep.
4.2.
De waarnemend advocaat stemt namens moeder in met het verzoek voor zeer korte duur, aangezien [minderjarige] op dit moment niet bij de moeder kan verblijven, maar er evenmin zicht is op een passende vervolgplek voor hem en de benodigde behandelingen tot op heden nog niet zijn ingezet. Dit is zeer kwalijk. De moeder wil graag dat er passende hulp en behandeling voor [minderjarige] wordt ingezet. De advocaat vraagt tot slot aandacht voor de omstandigheid dat uit de informatie van de jeugdbeschermer blijkt dat [minderjarige] een week lang feitelijk achter gesloten deuren heeft gezeten terwijl de machtiging uithuisplaatsing daar niet op ziet.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de hierboven genoemde wettelijke criteria en zal daarom het verzoek toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van drie maanden, te weten met ingang van 16 september 2025 en tot 16 december 2025, onder aanhouding van het resterende deel. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat tot op heden nog steeds geen passende vervolgplek voor [minderjarige] is gevonden, terwijl hij in principe vanaf morgen niet meer bij [accommodatie 1] van [locatie] kan verblijven. Ook is nog steeds niet duidelijk wanneer de voor [minderjarige] noodzakelijk geachte behandeling bij [hulpverlening] of bij [locatie] van start kan gaan. Al deze onzekerheid vindt de kinderrechter zeer zorgelijk, zeker gelet op de nog zeer jonge leeftijd van [minderjarige] en de forse problematiek waar hij mee belast is. Tegelijkertijd staat vast dat [minderjarige] op dit moment niet bij zijn moeder kan verblijven, omdat zij bij een opvanglocatie van het Leger des Heils verblijft, en daar geen kinderen zijn toegestaan. Gezien het voorgaande ziet de kinderrechter nu geen andere mogelijkheid dan de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen, maar wel voor een korte duur, zodat er vinger aan de pols kan worden gehouden. De kinderrechter gaat ervan uit dat de GI er de komende tijd alles aan doet om zo snel mogelijk een passende vervolgplek voor [minderjarige] te vinden, en ervoor te zorgen dat de noodzakelijke behandeling van [minderjarige] zo spoedig mogelijk van start kan gaan. Hoewel de achtergrond en details van de situatie bij [accommodatie 1] van de afgelopen week waarbij de deuren een week lang gesloten zijn geweest niet bekend zijn, benadrukt de kinderrechter dat de machtiging van [minderjarige] ziet op een accommodatie jeugdhulpaanbieder, niet op gesloten jeugdhulp.
5.4.
Het resterende deel van het verzoek zal in afwachting van het verloop van de komende periode worden aangehouden.
Uiterlijk één week voorafgaand aan de nadere mondelinge behandelingdient de GI de kinderrechter en de belanghebbenden middels een briefrapport te voorzien van het verloop van de afgelopen periode, hoe het met [minderjarige] gaat, waar hij is geplaatst en wanneer hij terecht kan op de behandelplek.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een
eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden, met ingang van 16 september 2025 en tot 16 december 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in het gerechtsgebouw aan Kousteensedijk 2 te Middelburg, ten overstaan van de kinderrechter mr. Verschoor-Bergsma, voor de duur van ongeveer 45 minuten;
6.4.
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor die mondelinge behandeling voor de GI, de moeder en haar advocaat;
6.5.
vraagt de griffier de vader op te roepen als informant;
6.6.
vraagt de griffier [minderjarige] op te roepen voor een kindgesprek;
6.7.
behoudt zich iedere nadere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025 door mr. Verschoor-Bergsma, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 10 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.