ECLI:NL:RBZWB:2025:6054

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
03-175494-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrifte door bewindvoerder met benadeling van cliënten

In deze zaak is de verdachte, een bewindvoerder, veroordeeld voor verduistering en valsheid in geschrifte. De verdachte heeft in de periode van 27 februari 2015 tot en met 27 juli 2021 in totaal €140.319,- verduisterd van cliënten die onder haar bewind stonden. Daarnaast heeft zij valse rekeningen en verantwoordingen ingediend bij de rechtbank, waarin zij onterecht geldbedragen heeft weggelaten die naar haar privé- en zakelijke rekeningen waren overgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 200 uren opgelegd, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat sommige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat de benadeelde partijen zijn overleden voordat zij hun vorderingen konden indienen. De rechtbank heeft de schadevergoedingen voor de overige benadeelde partijen toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 03-175494-21
vonnis van de meervoudige kamer van 10 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.E.L. van der Steen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte voor in totaal
€ 140.319,- heeft verduisterd van mensen die bij haar onder bewind waren gesteld (feit 1) en valsheid in geschrifte heeft gepleegd bij het afleggen van rekening en verantwoording over het door haar gevoerde bewind (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangiftes en de door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten bekend en door of namens haar is geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 27 augustus 2025;
- de aangifte gedaan door de rechtbank Limburg;
- de aangifte gedaan door de rechtbank Oost-Brabant;
- de aangifte gedaan namens [aangever 1] ;
- de aangifte gedaan door [aangever 2] , namens [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] ;
- de aangifte gedaan door [aangever 7] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 1] :
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 2] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 3] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 4] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 5] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 6] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 7] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 8] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 9] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [aangever 4] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [aangever 6] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [aangever 3] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [aangever 5] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 10] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 11] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 12] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 13] ;
- de rapportage van de opvolgend bewindvoerder van [benadeelde 14] ;
- het geschrift, inhoudende een excel bestand met diverse transacties van 2 privé rekeningen van [naam 1] en/of mevrouw [verdachte] , als bijlage gevoegd bij het verhoor van [verdachte] (bijlage 17 van het eind-proces-verbaal, pagina’s 329 t/m 332).
- het geschrift, inhoudende de rekening en verantwoording [naam 2] d.d. 24 september 2019 (pagina 1791) ​​​​​ over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018.
- het geschrift, inhoudende de rekening en verantwoording [naam 3] d.d. 21 juni 2019 (pagina 1795) over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018.
- het geschrift, inhoudende de rekening en verantwoording [naam 3] d.d. 21 juni 2018 (pagina 1799) over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.
- het geschrift, inhoudende de rekening en verantwoording [naam 3] d.d. 16 december 2017 (pagina 1804) over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.
- het geschrift, inhoudende de rekening en verantwoording [naam 4] d.d. 26 oktober 2017 (pagina 1814) over de periode van 16 december 2014 tot en met 31 december 2015.
- het geschrift, inhoudende de rekening en verantwoording [naam 5] d.d. 20 juni 2019 (pagina 58) over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in of omstreeks de periode van 27 februari 2015 tot en met 27 juli 2021 te [plaats] ,
telkens opzettelijk geldbedragen, die toebehoorden aan personen welke onder
bewindvoering waren gesteld van verdachte en/of [V.O.F.]
[V.O.F.] , te weten, [benadeelde 4] en [naam 3] en [benadeelde 1] en [benadeelde 14] en [benadeelde 3] en [benadeelde 8] en [aangever 5] en [naam 5] en
[aangever 7] en [aangever 6] en [benadeelde 13] en [benadeelde 10]
en [benadeelde 11] en [benadeelde 6] en [benadeelde 12] en [naam 6]
en [aangever 4] en [benadeelde 9] en [benadeelde 5] en [naam 7] en [benadeelde 15] en [naam 8] en [benadeelde 7] , welke geldbedragen verdachte telkens onder zich had in haar hoedanigheid van bewindvoerderwederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
in de periode van 26 oktober 2017 tot en met 24 september 2019 te [plaats] , meermalen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en opzettelijk heeft afgeleverd valse geschriften, te
weten:
- een rekening en verantwoording d.d. 24 september 2019 aangaande het gevoerde
bewind over de goederen van [naam 2] over de periode van 1 januari 2018 tot en
met 31 december 2018 en
- een rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de
goederen van [naam 3] over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december
2016, en over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, en over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 en
- een rekening en verantwoording d.d. 26 oktober 2017 aangaande het gevoerde
bewind over de goederen van [naam 4] over de periode van 16 december 2014
tot en met 31 december 2015 en
- een rekening en verantwoording d.d. 20 juni 2019 aangaande het gevoerde bewind
over de goederen van [naam 5] over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31
december 2018;
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande de valsheid hierin dat in strijd met de waarheid,
- in die rekening en verantwoording d.d. 24 september 2019 aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [naam 2] over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een girale overboeking of mutatie van € 6.000,- op 30 december 2018 naar een bankrekening op naam gesteld van [naam 1] en/of [verdachte] niet is opgenomen, en
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [naam 3] over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een girale overboeking of mutatie van € 4.000,- op 17 oktober 2016 naar een bankrekening op naam gesteld van [naam 1] en/of [verdachte] niet is opgenomen, en
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [naam 3] over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een girale overboeking of mutatie van € 2.981,- op 18 augustus 2017 naar een bankrekening op naam gesteld van [naam 1] en/of [verdachte] niet is opgenomen, en
- in die rekening en verantwoording d.d. 26 oktober 2017 aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [naam 4] over de periode van 16 december 2014 tot en met 31 december 2015 meerdere girale overboekingen of mutaties naar een bankrekening op naam gesteld van [naam 1] en/of [verdachte] niet zijn opgenomen, te weten
- van € 15.000,- op 27 februari 2015 en
- van € 17.000,- op 23 oktober 2015 en
- van € 10.000,- op 17 november 2015 en
- van € 10.000,- op 28 december 2015; en
- in die rekening en verantwoording d.d. 20 juni 2019 aangaande het gevoerde bewind over de goederen van [naam 5] over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 is vermeld dat er geldbedragen van (in totaal) € 4.000,- zijn overgeboekt op een spaarrekening met [rekeningnummer] ;
bestaande dat gebruik maken hierin dat zij, verdachte, die valse rekening en verantwoordingen heeft doen toekomen aan de Rechtbank Limburg en/of de Rechtbank Oost Brabant ten behoeve van de controle op en voortgang van de onderbewindstelling van die onder bewindvoering gestelde personen [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] , terwijl zij, verdachte, telkens wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware die echt en onvervalst.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om er bij de strafbepaling rekening mee te houden dat verdachte volledig openheid van zaken heeft gegeven en dat zij een first offender is. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte er alles aan heeft gedaan om de schade voor de benadeelden zo veel mogelijk te beperken door zelf het faillissement van de vennootschap onder firma aan te vragen. Dit heeft voor verdachte en haar gezin enorme financiële consequenties gehad. Tot slot heeft de verdediging gevraagd om het aantal uren taakstraf te matigen in verband met een forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in een periode van ongeveer zes jaar als bewindvoerder leef- en spaargeld verduisterd van haar cliënten, door gelden van de bankrekeningen van die cliënten te gebruiken voor betalingen ten behoeve van haarzelf en haar gezin en door ten onrechte gelden over te maken naar haar privébankrekening en haar zakelijke rekeningen.
Daarnaast heeft verdachte de door haar bij de rechtbank Limburg en de rechtbank Oost-Brabant telkens ingediende rekening en verantwoording zo opgesteld dat niet meer was af te leiden dat er door verdachte geld werd overgeboekt voor eigen gebruik of door haar met geld werd geschoven. Door tijdens haar werkzaamheden als bewindvoerder te schuiven met geld van cliënten en door daarbij ook geld over te maken naar haar privérekening en zakelijke rekening, heeft verdachte het totaaloverzicht verloren en was er voor haar geen weg meer terug. Door haar handelen heeft verdachte een groot aantal cliënten fors financieel benadeeld en verdachte heeft daarmee op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in haar werd gesteld als bewindvoerder. Verdachte heeft misbruik gemaakt van mensen waarvan juist zij bij uitstek wist dat die heel kwetsbaar waren. Deze mensen waren juist voor het op orde krijgen van hun financiën aangewezen op de deskundigheid en integriteit van verdachte.
Dit alles maakt dat de rechtbank aan de bewezenverklaarde feiten bijzonder zwaar tilt en zij is dan ook van oordeel dat daar in beginsel een forse straf op moet volgen. Anderzijds zal de rechtbank ook rekening houden met de gevolgen die deze feiten voor verdachte en haar gezin hebben gehad. Het gezin van verdachte is door haar handelen en het daarna uitgesproken faillissement alles kwijtgeraakt, zowel financieel als sociaal gezien. Verdachte en haar gezin hebben hun leven min of meer weer vanaf nul moeten opbouwen. Daarnaast heeft de rechtbank oog voor de proceshouding van verdachte. Zij heeft een volledig bekennende verklaring afgelegd en heeft aangegeven de volledige schuld op zich te nemen. Ook heeft zij geprobeerd de schade voor de slachtoffers te beperken door het faillissement van de VOF aan te vragen zodat slachtoffers zoveel als mogelijk gelijkelijk gecompenseerd zouden worden.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen aan verdachte van de maximale taakstraf in beginsel passend en geboden is en de rechtbank zal dit ook als uitgangspunt nemen. Anderzijds moet de rechtbank ook rekening houden met een overschrijding van de redelijke termijn met bijna vier jaar en de rechtbank stelt daarbij vast dat deze overschrijding op geen enkele manier aan verdachte of de verdediging verweten kan worden. Uitgangspunt voor een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden, is volgens vaste jurisprudentie een vermindering van 10%. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld. Bij de onderhavige overschrijding van bijna vier jaar is de rechtbank van oordeel dat de op de straf toegepaste korting op 15% moet worden gesteld en afgerond komt de rechtbank dan op een korting van 40 uren, hetgeen betekent dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 200 uren. Daarnaast zal de rechtbank, om de ernst van de bewezenverklaarde feiten te benadrukken, aan verdachte nog een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partijen

Algemene opmerkingen
De rechtbank heeft hiervoor onder 4.3 overwogen dat verdachte het feit heeft gepleegd waarop de vorderingen van de benadeelde partijen betrekking hebben. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat zij telkens verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden. Ook staan de schadebedragen telkens in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook telkens sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding bij benadeelde partijen die hun vordering in het faillissement van [V.O.F.] hebben ingediend, zal de rechtbank steeds de door de curator geverifieerde vordering als uitgangspunt nemen.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens bij de vorderingen die worden toegewezen, telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De wettelijke rente
De rechtbank zal de wettelijke rente over de toegewezen vorderingen toewijzen vanaf de datum van indiening van de vordering.
Vorderingen van nabestaanden
Door de erfgenamen van de benadeelde partijen [naam 10] en [naam 7] zijn vorderingen ingediend voor feit 1. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen zijn overleden voorafgaand aan het indienen van de vorderingen. Dat betekent dat de erfgenamen geen rechtstreekse schade hebben geleden in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering, maar indirect benadeeld zijn als erfgenaam. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partijen kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De ingediende vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij
[aangever 7]vorderde aanvankelijk een schadevergoeding van
€ 28.505,70. Deze vordering is ter zitting gewijzigd en thans wordt, na een door de curator geverifieerde vordering van € 32.522,05 en een slotuitdeling van € 15.194,30 in het faillissement, een schadevergoeding gevorderd van € 17.327,75.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 17.327,75.
De benadeelde partij
[benadeelde 5]vordert een schadevergoeding van € 4.350,81, waarvan € 500,- aan immateriële schade.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3.850,81.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade van € 500,- is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade zouden kunnen leiden niet voldoende zijn komen vast te staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en een onvoldoende onderbouwing van de schade.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de benadeelde partij voor dat deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij
[benadeelde 4]heeft, na een slotuitdeling van € 3.965,78 in het faillissement, een schadevergoeding gevorderd van € 4.522,60.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 4.522,60.
De benadeelde partij
[benadeelde 11]vordert een schadevergoeding van € 1.000,-. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde geen vordering bij de curator heeft ingediend en daarmee niet heeft voldaan aan de op hem rustende schadebeperkingsplicht. Bij het indienen van de vordering bij de curator had de benadeelde partij een vergoeding kunnen krijgen van 46,72%. De rechtbank zal daarom van de gevorderde € 1.000,= een bedrag aftrekken van € 467,20 en de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 532,80. Voor het overige moet de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard en dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij
[aangever 6]heeft, na een slotuitdeling van € 826,35 uit het faillissement, een schadevergoeding gevorderd van € 942,37.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 942,37.
De benadeelde partij
[aangever 3]heeft, na een slotuitdeling van € 11.100,22 in het faillissement, een schadevergoeding gevorderd van € 12.658,78.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 12.658,78.
De benadeelde partij
[benadeelde 7]heeft, na een slotuitdeling van € 10.520,61 in het faillissement, een schadevergoeding gevorderd van € 11.707,39.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 11.707,39.
De benadeelde partij
[benadeelde 1]heeft, na een slotuitdeling van € 1.162,93 in het faillissement, een schadevergoeding gevorderd van € 1.326,21.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 1.326,21.
De benadeelde partij
[aangever 5]heeft, na een slotuitdeling van € 1.459,53 in het faillissement, een schadevergoeding gevorderd van € 1.664,47.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 1.664,47.
De benadeelde partij
[benadeelde 15]vordert een schadevergoeding van € 596,57, waarvan € 500,- immateriële schade. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde geen vordering bij de curator heeft ingediend en daarmee niet heeft voldaan aan de op hem rustende schadebeperkingsplicht. Bij het indienen van de vordering bij de curator had de benadeelde partij een vergoeding kunnen krijgen van 46,72%. De rechtbank zal daarom van de gevorderde € 96,57 een bedrag aftrekken van € 45,12 en de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 51,45. Voor het overige moet de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard en dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade van € 500,- is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade zouden kunnen leiden niet voldoende vast zijn komen te staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en een onvoldoende onderbouwing van de schade.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de benadeelde partij dan ook voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 60a, 225 en 323 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Verduistering, gepleegd door een bewindvoerder, ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2:Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[naam 11]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 11] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan:
* de benadeelde partij
[aangever 7]van € 17.327,75, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
* de benadeelde partij
[benadeelde 4]van € 4.522,60, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 16 april 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
* de benadeelde partij
[aangever 6]van € 942,37, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
* de benadeelde partij
[aangever 3]van € 12.658,78, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
* de benadeelde partij
[benadeelde 7]van € 11.707,39, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 5 mei 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
* de benadeelde partij
[benadeelde 1]van € 1.326,21, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 23 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
* de benadeelde partij
[aangever 5]van € 1.664,47, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 5]van € 3.850,81 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 1 juli 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 5]in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 11]van € 532,80, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 6 maart 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 11]in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 15]van € 51,45, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 15 augustus 2025, tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 15]in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 7] € 17.327,75 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 90 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 5] € 3.850,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 1 juli 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 4] € 4.522,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 16 april 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 11] € 532,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 6 maart 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 6] € 942,37 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 3] € 12.658,78 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 72 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 7] € 11.707,39 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 5 mei 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 69 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] € 1.326,21 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 23 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 17 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 5] € 1.664,47 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 15] € 51,45 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de vordering werd ingediend, te weten 15 augustus 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregelen de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen [aangever 7] , [benadeelde 4] , [aangever 6] , [aangever 3] , [benadeelde 7] , [benadeelde 1] , [aangever 5] , [benadeelde 5] , [benadeelde 11] en [benadeelde 15] , tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2015 tot en
met 27 juli 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk één of meer geldbedragen, (tot een totaal van) EUR 140.319, in
elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan personen welke onder
bewindvoering waren gesteld van verdachte en/of [V.O.F.]
[V.O.F.] , te weten,
[benadeelde 4] en/of [naam 3] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 14] en/of
[benadeelde 3] en/of [benadeelde 8] en/of [aangever 5] en/of [naam 5] en/of
[aangever 7] en/of [aangever 6] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 10]
en/of [benadeelde 11] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 12] en/of [naam 6]
en/of [aangever 4] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 5] en/of [naam 7]
[naam 7] en/of [benadeelde 15] en/of [naam 8] en/of [benadeelde 7]
[benadeelde 7] ,
in elk geval toebehoorde(n) aan een ander of anderen dan aan haar, en welk(e)
geldbedragen verdachte telkens onder zich had in haar hoedanigheid van
bewindvoerder, in elk geval telkens anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 323 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2017 tot en
met 24 september 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of
opzettelijk voorhanden heeft gehad een of meer valse en/of vervalste geschriften, te
weten:
- een rekening en verantwoording d.d. 24 september 2019 aangaande het gevoerde
bewind over de goederen van [naam 2] over de periode van 1 januari 2018 tot en
met 31 december 2018 (pag.1791), en/of
- een rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de
goederen van [naam 3] over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december
2016, (pag. 1804) en/of over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december
2017, (pag.1799) en/of over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december
2018 (pag.1795), en/of
- een rekening en verantwoording d.d. 26 oktober 2017 aangaande het gevoerde
bewind over de goederen van [naam 4] over de periode van 16 december 2014
tot en met 31 december 2015 (pag.1814) en/of;
- een rekening en verantwoording d.d. 20 juni 2019 aangaande het gevoerde bewind
over de goederen van [naam 5] over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31
december 2018 (pag. 58);
zijnde een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen,
bestaande de valsheid/vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid,
- in die rekening en verantwoording d.d. 24 september 2019 aangaande het
gevoerde bewind over de goederen van [naam 2] over de periode van 1 januari
2018 tot en met 31 december 2018 een girale overboeking en/of mutatie van €6.000,-
op 30 december 2018 naar een bankrekening op naam gesteld van [naam 1]
en/of [verdachte] niet is opgenomen, en/of
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de
goederen van [naam 3] over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31
december 2016 een girale overboeking en/of mutatie van €4.000,- op 17 oktober
2016 naar een bankrekening op naam gesteld van [naam 1] en/of [verdachte]
[verdachte] niet is opgenomen, en/of
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de
goederen van [naam 3] over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31
december 2017 een girale overboeking en/of mutatie van €2.981,- op 18 augustus
2017 naar een bankrekening op naam gesteld van [naam 1] en/of [verdachte]
[verdachte] niet is opgenomen, en/of
- in die rekening en verantwoording aangaande het gevoerde bewind over de
goederen van [naam 3] over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31
december 2018 een of meerdere girale overboekingen en/of mutaties van €2.981,-
op 18 augustus 2018 en/of van €1.000,- op 14 september 2018 naar een
bankrekening op naam gesteld van [naam 1] en/of [verdachte] niet
is/zijn opgenomen, en/of
- in die rekening en verantwoording d.d. 26 oktober 2017 aangaande het gevoerde
bewind over de goederen van [naam 4] over de periode van 16 december 2014
tot en met 31 december 2015 een of meerdere girale overboekingen en/of mutaties
naar een bankrekening op naam gesteld van [naam 1] en/of [verdachte]
[verdachte] niet is/zijn opgenomen, te weten
- van €15.000,- op 27 februari 2015 en/of
- van €17.000,- op 23 oktober 2015 en/of
- van €10.000,- op 17 november 2015 en/of
- van €10.000,- op 28 december 2015; en/of
- in die rekening en verantwoording d.d. 20 juni 2019 aangaande het gevoerde
bewind over de goederen van [naam 5] over de periode van 1 januari 2018 tot en
met 31 december 2018 is vermeld dat er een of meer geldbedragen van (in totaal)
€4.000,- is/zijn overgeboekt op een spaarrekening met bankrekeningnummer
[rekeningnummer] ;
bestaande dat gebruik maken hierin dat zij, verdachte, die valse rekening en
verantwoording(en) heeft verstrekt en/of heeft doen toekomen aan de Rechtbank
Limburg en/of de Rechtbank Oost Brabant ten behoeve van de controle op en/of
voortgang van de onderbewindstelling van die onder bewindvoering gestelde
personen [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] ,
terwijl zij, verdachte, telkens wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die
geschriften bestemd was/waren voor gebruik als ware het/die echt en onvervalst;
( art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht )