Op 3 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen [naam 1] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. [naam 1] had op 25 april 2025 beroep ingesteld tegen de weigering van het college om een besluit te nemen op zijn bezwaarschrift van 19 juni 2024. De rechtbank had dit beroep op 9 juli 2025 gegrond verklaard, maar het college kwam in verzet tegen deze uitspraak en vroeg om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 augustus 2025 werd het verzet behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door mr. P. Faasen en mr. R. van der Meijden, en [naam 1] door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college ten onrechte was veroordeeld tot het nemen van een besluit op bezwaar, omdat het college al op 26 juni 2024 had beslist op het bezwaar van [naam 1]. De voorzieningenrechter concludeerde dat [naam 1] op 25 april 2025 geen procesbelang had bij het instellen van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en het verzet werd gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 9 juli 2025 verviel. De voorzieningenrechter besloot dat het griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening aan het college moest worden terugbetaald.