Uitspraak
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2025, hebben twee partijen, [eiser 1] en [eiser 2], beiden wonende in België, een kort geding aangespannen tegen hun buren, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eisers vorderen de verwijdering van zeven Canadapopulieren die door de gedaagden zijn aangeplant, omdat zij stellen dat deze bomen onrechtmatige hinder veroorzaken. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vorderingen van de eisers niet toewijsbaar zijn, omdat niet is gebleken van onrechtmatige hinder. De kantonrechter heeft daarbij de spoedeisendheid van de vordering erkend, maar geconcludeerd dat de bomen zich op een afstand van meer dan twee meter van de erfgrens bevinden, waardoor de algemene maatstaf van artikel 5:37 BW van toepassing is. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de deskundigheid van de ingebrachte getuigenissen niet onbetwistbaar is vastgesteld. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 933,00. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.