ECLI:NL:RBZWB:2025:593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
02-150831-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor gevaarlijk rijgedrag en rijden zonder rijbewijs

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die op 23 februari 2024 in Etten-Leur met een bromfiets gevaarlijk rijgedrag vertoonde. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 23 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk schenden van verkeersregels en het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het schenden van verkeersregels, maar sprak hem vrij van het rijden zonder rijbewijs, omdat de bromfiets technisch niet in orde was en de verdachte in België woonde, waar voor dergelijke bromfietsen geen rijbewijs vereist is. De rechtbank achtte het gevaarlijk rijgedrag van de verdachte bewezen, waarbij hij met hoge snelheid en zonder voorrang andere weggebruikers in gevaar bracht. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op, met een vervangende jeugddetentie van 20 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De uitspraak benadrukte de ernst van het rijgedrag en de noodzaak om de veiligheid van andere verkeersdeelnemers te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-150831-24
vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 23 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 februari 2024
feit 1
zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en in ernstige mate schenden van de verkeersregels, waardoor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel kon worden veroorzaakt;
feit 2
zonder rijbewijs op een bromfiets heeft gereden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat op grond van artikel 108, vierde lid Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) er geen sprake is van een overtreding zoals tenlastegelegd onder feit 2. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft welbewust de verkeersregels in ernstige mate overtreden. Naar de mening van de officier van justitie is er sprake geweest van levensgevaar, dan wel voor zwaar lichamelijk letsel doordat verdachte met hoge snelheid rakelings langs voetgangers en andere weggebruikers is gereden. Ook moesten auto’s vol in de remmen voor hem. De officier van justitie verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van het rijden zonder geldig rijbewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 en wijst daarbij op artikel 108 lid 4 WVW. Hierin wordt verwezen naar de richtlijn 2006/126/EG. Verdachte is woonachtig in België. De richtlijn is niet van toepassing op de bromfiets van verdachte, nu het een bromfiets betreft met een maximumconstructiesnelheid van 25 kilometer per uur. In België is voor een dergelijke bromfiets geen rijbewijs vereist en dat maakt dat artikel 107 WVW niet van toepassing is.
De verdediging is verder van mening dat op grond van voornoemde vrijspraak de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de in feit 1 van de tenlastelegging genoemde gedraging rijden zonder rijbewijs. Daarvan dient verdachte partieel te worden vrijgesproken.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte meerdere gedragingen die hem ten laste zijn gelegd, ontkent. Zo is er volgens verdachte geen achtervolging geweest, is hij niet tegen de rijrichting in gereden, heeft hij geen stopteken genegeerd, is hij niet tegen het verkeer in de rotonde op gereden, heeft hij niet aan de linkerkant van de middenbaanscheiding gereden en heeft hij niet over het trottoir gereden. Het dossier bevat geen camerabeelden. Het is dus de verklaring van verdachte tegenover het proces-verbaal van de verbalisant,
Ten aanzien van de overige gedragingen refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feit 2:
Verdachte heeft op 23 februari 2024 in Etten-Leur op zijn bromfiets gereden terwijl hij geen rijbewijs had. Verdachte is woonachtig in België en reed op een bromfiets die een constructiesnelheid had van maximaal 25 kilometer per uur. In België mag een dergelijk voertuig zonder rijbewijs worden bestuurd. Gelet op het bepaalde in artikel 108, lid 4 WVW 1994 is artikel 107 WVW 1994 dan niet van toepassing op verdachte. Dit laat onverlet dat verdachte helemaal niet op deze bromfiets had mogen rijden. Bij de technische keuring van de bromfiets bleek immers dat deze technisch niet in orde was (de CVT-aandrijving was kapot, de remhendel van de achterrem ontbrak en geen profiel op de achterband). Verdachte heeft bovendien erkend dat de bromfiets opgevoerd was. Dit alles betreft echter een ander strafrechtelijk verwijt dan het verwijt dat verdachte zonder rijbewijs reed. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde feit.
Feit 1:
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde overtreding van artikel 5a WVW 1994 verdachte de verkeersregels in ernstige mate moet hebben geschonden en dit opzettelijk moet hebben gedaan. Bovendien dient daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten te zijn geweest.
In lid 1 van dit artikel staan een aantal verkeersgedragingen opgesomd die als zodanig kunnen worden aangemerkt, waaronder het overschrijden van de wettelijk vastgestelde maximumsnelheid, het niet verlenen van voorrang, het tegen de verkeersrichting inrijden en het niet opvolgen van aanwijzingen van daartoe bevoegde personen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisant onder meer deze in lid 1 van artikel 5a WVW genoemde verkeersgedragingen door verdachte heeft waargenomen. De verbalisant is, nadat hij verdachte is gaan volgen, op de Edward Poppelaan met een constante snelheid achter verdachte blijven rijden, waarbij de geijkte boordsnelheidsmeter van de dienstmotorfiets aangaf dat verdachte met 60 a 70 kilometer per uur reed. Verdachte heeft ook bekend dat hij die dag terwijl de politiemotor achter hem aanreed veel te hard heeft gereden. Hij heeft bij de politie aangegeven dat zijn bromfiets wel 100 kilometer per uur kon rijden. Volgens de verbalisant heeft hij nadat hij de bromfiets is gaan volgen, de bestuurder bij het oprijden van het fietspad bij de Edward Poppelaan een stopteken gegeven, vervolgens de gehele rit het stopteken aan de voorzijde van zijn dienstmotorfiets aan gehad en heeft verdachte gedurende de rit een aantal keren omgekeken. Ondanks dat hij daarbij het stopteken moet hebben gezien heeft hij daar geen gehoor aan gegeven. De verklaring van verdachte dat hij de verbalisant tijdens de rit wel in zijn spiegel heeft gezien, maar pas op het laatst het stopteken heeft gezien en toen ook is gestopt, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Een aantal van de door verbalisant in zijn proces-verbaal vermelde en aan verdachte ten laste gelegde verkeersgedragingen worden door verdachte ontkend. Hij erkent wel dat hij geen voorrang heeft verleend, maar hij vindt niet dat hij andere verkeersdeelnemers in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft echter geen enkele reden om aan de op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van de verbalisant te twijfelen. De verbalisant heeft verdachte blijkens zijn verklaring gedurende de hele rit door Etten-Leur niet uit het oog verloren. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond en daarbij een aantal verkeersregels opzettelijk en in ernstige mate heeft geschonden.
Vervolgens moet vastgesteld worden of er van deze verkeersgedragingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Daarvoor is nodig dat zich daadwerkelijk (een) concrete situatie(s) heeft/hebben voorgedaan waarbij voorzienbaar was dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende concreet dat er door de gedragingen van verdachte en de feiten en omstandigheden die daarmee gepaard gingen situaties zijn ontstaan waarbij er daadwerkelijk levensgevaar voor anderen te duchten was. De verbalisant heeft omschreven dat er automobilisten fors op de rem moesten trappen en uit moesten wijken voor verdachte. Verder is verdachte twee keer rakelings langs een voetganger gereden, die daardoor opzij moesten springen. Ook moest een fietser voor hem stoppen toen hij tegen de rijrichting in over een rotonde reed. Deze enkele constateringen zijn echter niet voldoende om vast te kunnen stellen dat er concreet levensgevaar voor deze weggebruikers te duchten was. Verdachte zal daarom partieel vrij gesproken worden van dit onderdeel van de tenlastelegging. Wel is er volgens de rechtbank sprake geweest van situaties als gevolg van het rijgedrag van verdachte waardoor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Als een voetganger immers geraakt wordt door een bromfiets die 70 kilometer per uur rijdt is het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat de voetganger zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het is slechts aan de oplettendheid van de andere verkeersdeelnemers te danken dat er geen ernstig ongeluk is gebeurd die dag.
Onder verwijzing van hetgeen hiervoor onder feit 2 is opgenomen zal verdachte eveneens partieel vrijgesproken worden van het rijden zonder rijbewijs. Voor het overige acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte in feit 1 ten laste is gelegd.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
Op 23 februari 2024 te Etten-Leur, althans in Nederland, als
bestuurder van een voertuig, te weten een bromfiets (merk Yamaha Aerox),
daarmee rijdende op de Spoorlaan en de Markt en de Edward
Poppelaan en de Concordia
laanen de Statenlaan en het Markenland
en de Plantijnlaan, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels
in ernstige mate werden geschonden door,
meermalen geen voorrang te verlenen aan een of meerdere verkeersdeelnemers
en
meermalen tegen de rijrichting in te gaan rijden en te blijven
rijden en
meermalen, althans eenmaal op een verplicht fietspad aangeduid met G11 te rijden
en
verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994
bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door geen gevolg te
geven aan het door een politieambtenaar gegeven stopteken en
meermalen van links naar rechts en/of rechts naar links te manoeuvreren en
op meerdere afstanden binnen de bebouwde kom met
veel hogere snelheden dan de ter plaatse toegestane en/of verantwoorde
snelheid te rijden en
over een voetgangersoversteekplaats (aangeduid met bord L02) te rijden en zich
er niet, althans niet tijdig en/of onvoldoende, van te vergewissen dat de weg vrij is
van enig kruisend verkeer en tegen het verkeer in de rotonde te rijden en
via de linkerkant langs de middenbaanscheiding te
rijden en
op het trottoir te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
(art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte die ook door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) worden bevestigd. Verdachte is een first offender en heeft een baan. Verdachte is in staat om een werkstraf uit te voeren. De raadsman verzoekt de rechtbank om de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag door met zijn bromfiets door Etten-Leur te rijden en daarbij niet alleen over de weg, maar ook aan de verkeerde kant van de middenberm, een rotonde, over fiets- en voetpaden en door een kinderspeeltuin heen te rijden, soms tegen de richting in met een snelheid van 60 tot 70 kilometer per uur. Verdachte reed daarbij rakelings langs voetgangers en een fietser en personenauto’s moesten voor verdachte remmen of een abrupte stuurbeweging maken om een aanrijding te voorkomen. Door zo te handelen heeft verdachte gevaarlijke situaties gecreëerd en de veiligheid van andere (kwetsbare) verkeersdeelnemers en van zichzelf in gevaar gebracht. Verkeersdeelnemers zijn voor hun veiligheid niet alleen afhankelijk van hun eigen gedrag, maar ook het gedrag van anderen. Dat er niets ernstigs is gebeurd is te danken aan de alertheid van het overige verkeer en zeker niet aan het gevaarlijke rijgedrag van verdachte.
Persoonlijke omstandigheden
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte uitgebrachte advies van de Raad van 15 januari 2025. Daaruit volgt dat verdachte op verschillende gebieden een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er zijn weinig zorgen over verdachte en er zijn veel beschermende factoren in zijn leven aanwezig. Het is essentieel dat verdachte de positieve ontwikkeling behoudt en zich blijft richten op het behalen van zijn persoonlijke doelen. De Raad is van mening dat een leerstraf niet passend is gelet op de positieve ontwikkeling van verdachte en er geen sprake is van grote vaardigheidstekorten. Ook een geldboete is niet passend. Een jeugddetentie zou de reeds positieve ontwikkeling doorkruisen en is niet in zijn belang.
De Raad adviseert daarom om een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf aan verdachte op te leggen.
Strafmaat
Gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank voor onderhavige feit een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. De rechtbank hoopt dat met het opleggen van deze straf de toekomstplannen van verdachte die bezig is met een opleiding in de beveiliging, niet doorkruist worden.

7.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen bromfiets is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de bromfiets aan verdachte toebehoort en dat het feit is begaan met die bromfiets.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 77a, 77g, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast
van 20 dagen;
Bijkomende straffen
-veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten een bromfiets.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. van Triest, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. C. Phillips en mr. I. de Graaf, kinderrechters, in tegenwoordigheid van L.P.C. Akkermans-Bruijs, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting op 6 februari 2025.
mr. I. de Graaf is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.