ECLI:NL:RBZWB:2025:5874

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
BRE 23/9973
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2016 behandeld. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank constateert dat er eerder al een bezwaar- en beroepsprocedure is doorlopen met betrekking tot dezelfde aanslag, waardoor de wettelijke regeling geen ruimte biedt voor een tweede bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, ook al was dit op verkeerde gronden. Het beroep van belanghebbende wordt daarom als kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank wijst erop dat belanghebbende op 21 april 2019 een aangifte IB/PVV 2019 heeft ingediend, die als bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 is aangemerkt. Na een eerdere uitspraak op bezwaar in 2019, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. Vervolgens heeft belanghebbende op 23 juni 2022 opnieuw bezwaar ingediend, maar dit werd door de inspecteur afgewezen omdat het verzoek om ambtshalve vermindering buiten de termijn van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar was ingediend.

De rechtbank heeft het beroep zonder zitting beoordeeld, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en zal aan de partijen worden verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 augustus 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met aanslagnummer [BSN].H.66.01 opgelegd, waarbij gelijktijdig een verzuimboete is opgelegd en belastingrente in rekening is gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft op 21 april 2019 een aangifte IB/PVV 2019 ingediend. Deze aangifte is aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016. Bij uitspraak van 7 november 2019 is de inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep is op 17 juli 2020 ongegrond verklaard. [1] Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar dit hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. [2]
1.3.
Op 23 juni 2022, ontvangen door de inspecteur op 24 juni 2022, heeft belanghebbende opnieuw bezwaar ingediend tegen de aanslag IB/PVV 2016. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 augustus 2023 het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen, omdat het verzoek buiten de vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft is ingediend.
1.4.
Op 2 oktober 2023 heeft belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Uit het beroepschrift van belanghebbende volgt niet dat het tevens is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. Belanghebbende heeft naar aanleiding van een vraag van de rechtbank daarover, ook niet te kennen gegeven dat het beroep wel als zodanig moet worden opgevat. De rechtbank beoordeelt daarom alleen het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
1.5.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Is het bezwaar terecht niet ontvankelijk verklaard?
2. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft geconstateerd dat met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016 reeds eerder een bezwaar- en beroepsprocedure is doorlopen. [3] De wettelijke regeling biedt geen ruimte om twee keer bezwaar in te stellen. De inspecteur heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard, ook al is het op verkeerde gronden. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

3. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Voor zover het beroep is gericht tegen de ambtshalve beslissing, is het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 29 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3159.
2.Uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2120.
3.Uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3159 en uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2120.