In deze zaak vorderde de verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde woning, omdat de huurder tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft op 5 februari 2025 geoordeeld dat de vorderingen van de verhuurder worden afgewezen. De verhuurder had onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van tekortkomingen die een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden. De huurder had weliswaar wijzigingen aangebracht aan de woning zonder toestemming van de verhuurder, maar deze tekortkomingen waren niet van zodanige aard dat ontbinding gerechtvaardigd was. De kantonrechter oordeelde dat de aanpassingen demonteerbaar waren en dat de huurder deze bij het einde van de huurovereenkomst ongedaan kon maken. Daarnaast werden de vorderingen tot schadevergoeding en nakoming van afspraken uit de huurovereenkomst op straffe van een dwangsom afgewezen. De huurder mocht in de woning blijven wonen.
De procedure begon met een tussenvonnis op 18 september 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 november 2024. De verhuurder had in zijn vorderingen onder andere gesteld dat de huurder zonder toestemming de schuurdeur had geforceerd en een buitenboordmotor had weggenomen. De kantonrechter oordeelde echter dat de huurder een sleutel van de schuur had en dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over het gebruik van de spullen in de schuur. De late huurbetalingen van de huurder werden ook niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om tot ontbinding over te gaan, vooral omdat er geen huurachterstand was.
Uiteindelijk werd de verhuurder in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van de huurder, die op € 677,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.