Op 18 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een gesloten zitting, waarbij de ouders, hun advocaat, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, die sinds hun geboorte onder toezicht staan van de GI. De kinderrechter heeft eerder al verschillende beschikkingen gedaan, waarbij de minderjarigen tijdelijk uit huis zijn geplaatst en de ondertoezichtstelling is verlengd.
De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de minderjarigen zich positief ontwikkelen en binnenkort zullen overstappen naar een perspectief biedend pleeggezin. De ouders hebben aangegeven dat zij de kinderen missen en willen dat zij weer thuis komen wonen, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de ouders nog niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot een ander oordeel en heeft daarom de verlenging van beide maatregelen toegewezen. De kinderrechter heeft ook het verzoek van de advocaat van de moeder om extra hulpverleningsdoelen toe te voegen, ondersteund.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen direct van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 augustus 2026.