In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, de moeder met haar advocaat, en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De GI verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor zes maanden, omdat de gestelde doelen nog niet waren behaald. De moeder was van mening dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde had en dat hulp op vrijwillige basis volstond. De vader steunde het verzoek van de GI, maar uitte zorgen over de communicatie met de jeugdbeschermer.
De kinderrechter heeft de feiten en standpunten van beide ouders in overweging genomen. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog te groot waren om de ondertoezichtstelling op te heffen. De minderjarige had nog geen zinvolle dagbesteding en er was geen goedlopende contactregeling met de vader. De kinderrechter besloot de ondertoezichtstelling te verlengen, met de verwachting dat dit de positieve ontwikkeling van de minderjarige zou bevorderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI aandacht moet hebben voor de zorgen van de ouders, zoals de leerplicht van de minderjarige en de omgangsregeling met de vader.