ECLI:NL:RBZWB:2025:585

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
02-267988-24; 02-087310-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van soft- en harddrugs, evenals voor verboden bezit van vuurwapen en munitie

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van zowel soft- als harddrugs, alsook aan het verboden bezit van een vuurwapen en munitie. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.R. Pirone. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 28 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.L. Warmoeskerken, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het bezit van een pistool met munitie, xtc-pillen, amfetamine, hasjiesj, hennep, een boksbeugel en een taser. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragstraining. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte gelast. De beslissing is gebaseerd op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers:
vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [plaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Dordrecht
raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 januari 2025, waarbij de officier van justitie mr. E.M.L. Warmoeskerken en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-267988-24:
in het bezit was van
feit 1: een pistool met munitie;
feit 2:155 xtc-pillen
en
feit 3:ongeveer 2.279 gram hennep heeft vervoerd, althans in zijn bezit heeft gehad;
02-087310-24:
in het bezit was van
feit 1:ongeveer 1.775 gram amfetamine;
feit 2:ongeveer 319 gram hasjiesj en ongeveer 5.450 gram hennep;
feit 3:een boksbeugel;
feit 4:in het bezit was van een taser.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent de feiten te hebben gepleegd. De raadsvrouw refereert zich voor de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
02-267988-24:
feit 1:hij op 21 augustus 2024 te Tilburg
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten
eenpistool met bijbehorend patroonmagazijn van het merk Crvena Zastava, type M70, kaliber 7,65 mm Browning, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III, te weten 5 kogelpatronen van het merk Geco en/of CBC, kaliber 7,65 mm Browning/.32 Auto,
voorhanden heeft gehad;
feit 2:hij op 21 augustus 2024 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad 155 pillen bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:hij op 21 augustus 2024 te Tilburg opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 2.279 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
02-087310-24:
feit 1:hij op 26 november 2022 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1775 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:hij in de periode van 26 november 2022 tot en met 27 november 2022 te Tilburg
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 319 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere
substanties waren toegevoegd en ongeveer 5450 gram hennep,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3:hij op 27 november 2022 te Tilburg
een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten
een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
feit 4:hij op 27 november 2022 te Tilburg
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te
weten een taser, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad.
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de derde regel van het onder
02-267988-24 feit 1tenlastegelegde het woord ‘een’ weggevallen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan een voorwaardelijk deel worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft behoorlijke hoeveelheden soft- en harddrugs vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs een gevaar voor de volksgezondheid vormen en nadelige effecten hebben voor de gezondheid van de gebruiker. Daarnaast leidt het gebruik van drugs tot veel (andere) criminaliteit en overlast, mede gelet op de grote financiële belangen die met de handel in drugs zijn gemoeid. Dit heeft een ontwrichtende werking op de maatschappij.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan verboden bezit van onder meer een vuurwapen en munitie. Met name het bezit van een vuurwapen en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen, alleen al omdat het bezit van wapens veelvuldig leidt tot het (dodelijke) gebruik ervan.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 28 januari 2025. Hierin wordt nog uitgegaan van een deels ontkennende proceshouding van verdachte en het ontbreken van een intrinsieke motivatie voor gedragsverandering. Het leven van verdachte kent weinig stabiliteit en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en structureel inkomen werken risicoverhogend, in aanmerking nemend dat hij in het verleden uit financieel oogpunt delicten heeft gepleegd. De ondersteunende familie- en partnerrelatie noemt de reclassering als beschermende factoren. De reclassering heeft zich onthouden van advies.
Verdachte heeft ter zitting verantwoordelijkheid genomen en lijkt oprecht gemotiveerd te zijn om zijn leven in positieve zin te veranderen.
De rechtbank heeft ook het strafblad van verdachte in aanmerking genomen. Daaruit volgt dat hij eerder voor drugsdelicten en verboden wapenbezit is veroordeeld. De rechtbank ziet een patroon van periodes waarin het goed met verdachte lijkt te gaan en hij geen contacten met politie en justitie heeft, afgewisseld met periodes waarin hij nieuwe misstappen begaat.
De oplegging van de straf
Voor de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) en bij de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is en dat niet kan worden volstaan met een straf die in duur gelijk is aan het voorarrest.
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, als steuntje in de rug voor verdachte om in de toekomst wel de juiste keuzes te maken. Gelet op de instabiliteit op diverse leefgebieden en het delictpatroon zal de rechtbank de duur van de proeftijd bepalen op drie jaar.
Hoewel door de reclassering geen interventies zijn geadviseerd, ziet de rechtbank aanleiding om reclasseringsbegeleiding en een gedragstraining aan het voorwaardelijke strafdeel te koppelen. De reclassering kan verdachte op die manier ondersteunen bij het bereiken en behouden van stabiliteit in zijn leven, in het bijzonder op het gebied van huisvesting, betaald werk, financiën en gedrag. Verdachte heeft ter zitting ook uitdrukkelijk verklaard zich aan eventuele voorwaarden te zullen houden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van voorarrest en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een cognitieve vaardighedentraining of een andere door de reclassering noodzakelijk geachte gedragsinterventie.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedragen aan verdachte, aangezien deze geldbedragen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-267988-24:
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
02-087310-24:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan
9 (negen) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij
Reclassering Nederland, adres Ringbaan-West 275, 5037 PD Tilburg, telefoonnummer 088-8041505, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt;
* dat verdachte meewerkt aan een
cognitieve vaardighedentrainingof een andere gedragstraining die de reclassering noodzakelijk vindt;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Van rechtswege gelden voorts als voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen geldbedragen, te weten
€ 375,- (goednummers 2762284 en 2762277) en
€ 521,85 (goednummers 2530580, 2530581, 2530582, 2530584, 2530583).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en
mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 februari 2025.