ECLI:NL:RBZWB:2025:5837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/436954 / JE RK 25-1154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in een complexe gezinssituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van 12 maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen, maar het verzoek tot uithuisplaatsing is aangehouden. De kinderrechter oordeelt dat er meer zicht moet komen op de thuissituatie van de moeder voordat er een beslissing kan worden genomen over de uithuisplaatsing.

Tijdens de zitting op 5 augustus 2025 zijn de ouders, de minderjarigen en vertegenwoordigers van de Raad en de GI aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de mening van de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging door de onrust en spanningen tussen de ouders. De ouders zijn niet in staat om samen te werken in het belang van de kinderen, wat leidt tot loyaliteitsconflicten bij de minderjarigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder recentelijk hulpverlening heeft geaccepteerd en dat de situatie bij haar thuis verbeterd is, maar dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over haar vermogen om voor de kinderen te zorgen.

De kinderrechter heeft de beslissing tot ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de ontwikkeling van de situatie te monitoren en uiterlijk op 5 november 2025 verslag uit te brengen over de voortgang. De zaak zal opnieuw worden behandeld op een later moment om te beslissen over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/436954 / JE RK 25-1154
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 23 juni 2025, ontvangen op 23 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van 12 maanden. Ook verzoekt de Raad (naar de kinderrechter begrijpt) een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad is van mening dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De kinderen ervaren veel spanningen en er is sprake van loyaliteitsproblematiek. Het lukt de ouders niet om de rust te bewaken ondanks de afspraken die zijn gemaakt met de hulpverlening. [minderjarige 2] is heen en weer gegaan tussen de ouders waarbij zij het contact met de andere ouder heeft verbroken. [minderjarige 2] heeft eerst een lange periode geen contact gehad met haar moeder. Op dit moment is de situatie gekeerd en heeft zij geen contact meer met haar vader. Er zijn veel tegenstrijdige verhalen en het is onduidelijk wat er precies aan de hand is. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over de uitspraken die de vader doet richting [minderjarige 2] en zijn er zorgen over de thuissituatie bij de moeder. In het verleden hebben zich geweldsincidenten voorgedaan en de Raad maakt zich zorgen in hoeverre de moeder de kinderen kan begrenzen en in hoeverre de moeder voldoende leerbaar is. Verder is er bij [minderjarige 2] sprake van kindeigen problematiek. [minderjarige 2] is een kwetsbaar meisje, jong seksueel actief, zelfbepalend en er zijn zorgen over haar psychisch welzijn. Ook zijn er zorgen over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft een lager IQ, verschillende angsten en laat opstandig gedrag zien richting de moeder waarbij zij haar moeder uitscheldt. Er is geprobeerd hulpverlening in te zetten in het vrijwillig kader, maar dit is niet tot stand gekomen door een gebrek aan medewerking. De vader lijkt hier verantwoordelijk voor te zijn. De Raad vindt het belangrijk dat zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] hulp krijgt en dat er een aanmelding wordt gedaan voor [minderjarige 1] bij de zorgboerderij. Daarnaast vindt de Raad het van belang dat de vader psycho-educatie gaat krijgen voor de belastende uitspraken die hij kan doen en dat er voor beide ouders een vorm van opvoedondersteuning komt. De ouders zijn verwikkeld in een strijd en dit patroon is al een geruime tijd gaande. Gelet hierop vindt de Raad een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar passend. De Raad verwacht dat er een langere tijd nodig is voordat de verschillende gezinsleden vaardigheden aanleren en deze blijven toepassen. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk. Binnen het vrijwillig kader is hier al een langere tijd sprake van geweest, maar er is nog geen passende plek gevonden. [minderjarige 2] was namelijk niet geaccepteerd in een gezinshuis. [minderjarige 2] heeft behoefte aan rust. Een neutrale setting zal helpend voor haar zijn zodat zij niet belast wordt met de strijd die de ouders voeren. Binnen deze neutrale setting moet gewerkt worden aan de band tussen [minderjarige 2] en haar beide ouders. Desgevraagd kan de Raad instemmen met een korte aanhouding van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] nu de [hulpverlening] inmiddels bij de moeder is gestart.
4.2.
De GI staat achter het verzoek van de Raad gelet op de zorgen die er zijn. De GI acht zich een passende instelling en er is direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar.
4.3.
De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat de moeder instemt met het verzoek tot ondertoezichtstelling. De moeder heeft echter wel bezwaar tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] . Op dit moment is er geen acuut gevaar op basis waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk en geschikt is. De advocaat licht toe dat met een uithuisplaatsing het tegenovergestelde effect wordt teweeggebracht. Het is van belang dat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met hun beide ouders. Een uithuisplaatsing zal hierbij niet helpend zijn. Zeker nu [minderjarige 2] de afgelopen periode zelf heeft bepaald waar zij verblijft en het niet de ouders zijn die hierover in conflict zijn. De ouders onderling hebben contact via de mail en dit verloopt goed. De moeder hoopt in de toekomst wel normaal met elkaar te kunnen communiceren. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing de meest ingrijpende maatregel en wordt er in het rapport niet duidelijk beschreven welk effect dit zal hebben op [minderjarige 2] . De advocaat is bang dat dit enkel een vervreemding teweeg zal brengen. Verder zijn er in de afgelopen periode diverse ontwikkelingen geweest. Zo is er hulpverlening ingezet vanuit [hulpverlening] en er is op dit moment sprake van een stabiele (thuis)situatie. De advocaat is dan ook van mening dat eerst binnen de ondertoezichtstelling aan de doelen gewerkt moeten worden. Gelet op het voorgaande verzoekt de advocaat om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] aan te houden.
4.4.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij achter het verzoek van de Raad staat. De vader maakt zich zorgen over het social media gebruik van [minderjarige 2] en over de thuissituatie bij de moeder. Voorheen heeft [minderjarige 2] een periode bij de vader gewoond. Dit ging goed en ook op school deed zij het goed. Nu zij weer bij de moeder woont, is de situatie achteruit gegaan. De vader is van mening dat de moeder onvoldoende grenzen kan stellen. De vader erkent dat hij belastende uitspraken heeft gedaan tegen [minderjarige 2] en heeft hier spijt van, maar er is te veel gebeurd om op dit moment het contact te herstellen. De vader zou graag willen dat er rust komt.
4.5.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 2] aangegeven dat zij het prima vindt als er een jeugdbeschermer betrokken zou raken, maar [minderjarige 2] wil niet uit huis worden geplaatst. Het gaat goed bij de moeder thuis en [hulpverlening] is onlangs gestart. Elke week vinden er gesprekken plaats. Voorheen konden [minderjarige 2] en haar moeder erg boos worden op elkaar, maar dat is nu niet meer aan de orde. [minderjarige 2] heeft geleerd om met haar agressie om te gaan en een incident zoals dat zich vorig jaar heeft voorgedaan, zal niet meer gebeuren. [minderjarige 2] hoort geen stemmen meer, doet niet meer aan automutilatie en zij heeft geen verschillende contacten meer met jongens via haar telefoon. Verder licht [minderjarige 2] toe dat zij geen contact heeft met haar vader. Dit vindt zij lastig. Aan de ene kant zou zij graag weer contact hebben, maar aan de andere kant ook weer niet. Dit omdat [minderjarige 2] niet goed overweg kan met de vriendin van haar vader.
4.6.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het goed met haar gaat. Zij woont bij haar moeder en gaat een keer in de twee weken naar haar vader. Dit verloopt goed. Ook gaat het goed op school. [minderjarige 1] heeft weleens ruzie met haar moeder. Vooral als zij huisarrest krijgt, wordt [minderjarige 1] boos en kan zij schelden. [minderjarige 1] vindt het lastig dat haar ouders onderling ruzie hebben en niet goed met elkaar kunnen praten. Zij zou graag vaker naar haar vader willen.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Dit betekent dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht worden gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 5 augustus 2025 en tot 5 augustus 2026. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er is sprake van veel onrust en wantrouwen tussen de ouders. De kinderen ervaren hierdoor spanningen en kampen met een loyaliteitsconflict. Het lukt de ouders niet om samen te werken en om in het belang van de kinderen beslissingen te nemen. Verder vindt de kinderrechter het zorgelijk dat de vader belastende uitspraken tegen [minderjarige 2] doet. Hij lijkt zich niet bewust te zijn van de impact van dergelijke uitspraken en moet hier de komende periode aan werken. Ook zijn er zorgen omtrent de thuissituatie van de moeder en is het onduidelijk of de moeder de kinderen voldoende kan begrenzen. In 2024 heeft er een geweldsincident plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is naar aanleiding hiervan bij haar vader gaan wonen en heeft het contact tussen haar en de moeder verbroken. Op dit moment is de situatie gekeerd. [minderjarige 2] woont bij haar moeder en heeft het contact met haar vader verbroken. De kinderrechter ziet hierin een zorgwekkend patroon van aantrekken en afstoten. Ook zijn er zorgen over het psychisch welzijn van [minderjarige 2] . Zij is bekend met automutilatie en stemmen in haar hoofd. Daarnaast is zij zelfbepalend en beïnvloedbaar. Ook [minderjarige 1] laat steeds meer opstandig gedrag zien waarbij zij kan schelden richting haar moeder.
5.4.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de ouders op dit moment onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen en de noodzakelijke hulpverlening te accepteren. De kinderrechter neemt hierbij in overweging dat er in het verleden al meermaals geprobeerd is om hulpverlening in te zetten, maar dat dit – veelal door de houding en visie van de vader - niet van de grond is gekomen. Om die reden is de kinderrechter van oordeel dat verdere hulpverlening in het vrijwillig kader – gezien de toenemende zorgen en het ontbreken van een structurele verandering – onvoldoende toereikend zal zijn.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen die de Raad heeft geformuleerd in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 1] worden niet belast met de onrust tussen ouders: ouders praten niet of op neutrale wijze over elkaar ten aanzien van de kinderen en diens omgeving, zodat de kinderen niet belast worden met de negatieve gedachtegang van ouders over elkaar;
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 1] worden ondersteunt in hun ontwikkeling. Specifiek betekent dit dat [minderjarige 2] persoonlijke hulpverlening krijgt. Ten aanzien van [minderjarige 1] wordt de zorgboerderij opgestart, zodat er ook extra aandacht en hulp voor [minderjarige 1] is;
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben een vader die geen belastende uitspraken doet t.a.v. de kinderen;
  • De kinderen worden niet belast met financiële aspecten;
  • Moeder voelt zich zekerder als opvoeder en kan omgaan met de gedragingen van haar kinderen.
5.6.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te bewaken. De komende periode is het van belang dat de ouders werken aan hun onderlinge communicatie, dat de hulpverlening voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt opgestart en dat er zicht komt op de thuissituatie van de moeder.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.7.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.8.
De kinderrechter zal het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aanhouden. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.9.
De kinderrechter stelt vast dat de ouders verdeeld zijn over het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] . De moeder geeft aan dat het goed gaat in de thuissituatie, dat onlangs [hulpverlening] is ingezet en dat zij open staat voor hulp. Ook de kinderrechter ziet dat het goed gaat. [minderjarige 2] verblijft sinds mei 2025 bij haar moeder en dit verloopt goed. Er hebben geen incidenten meer plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige 2] en ook de schoolgang van [minderjarige 2] verloopt goed. De kinderrechter ziet dat het in de thuissituatie, met behulp van hulpverlening, beter gaat, maar ziet ook zeker de zorgen die de Raad benoemt. Het is de kinderrechter echter nog onvoldoende duidelijk geworden dat de moeder ook met intensieve hulpverlening niet in staat is om op een goede wijze voor [minderjarige 2] te zorgen. De kinderrechter wil de moeder de kans geven om te laten zien dat zij in staat is om, met de juiste hulpverlening, [minderjarige 2] te bieden wat zij nodig heeft. Daarbij neemt de kinderrechter in overweging dat een uithuisplaatsing een ingrijpend middel is, dat er nog geen passende groep voor [minderjarige 2] beschikbaar is en dat [minderjarige 2] erg angstig is om uit huis geplaatst te worden. De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat eerst binnen de ondertoezichtstelling meer zicht op de thuissituatie van de moeder moet komen, alvorens kan worden beslist op het verzoek tot uithuisplaatsing. Dit betekent dat [minderjarige 2] voorlopig bij de moeder zal blijven wonen en dat het verzoek wordt aangehouden tot de mondelinge behandeling op [datum] 2025.
5.10.
De komende periode is het van belang dat de moeder opvoedondersteuning zal accepteren, dat er zicht komt op de thuissituatie van de moeder, dat de moeder grenzen leert stellen en dat beide ouders zullen meewerken aan de hulpverlening. Van de GI verwacht de kinderrechter, nu er direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is, uiterlijk op 5 november 2025 een briefrapportage waarin de ontwikkelingen van de afgelopen periode worden beschreven en waarin een standpunt over het verdere verloop van de procedure wordt ingenomen. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de GI zicht krijgt op de (opvoed)situatie en gezinssituatie bij de moeder en dat de informatie vanuit [hulpverlening] wordt meegewogen. Tot slot verwacht de kinderrechter van de GI dat zij passend zal optreden, mocht de situatie uit de hand lopen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.11.
De kinderrechter verklaart de beslissing tot het verlenen van de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 5 augustus 2025 en tot 5 augustus 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing ten aanzien van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan tot de mondelinge behandeling op
[datum] 2025 om [uur], ten overstaan van mr. I. Dijkman, kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg aan de Kousteensedijk 2, 4331 JE;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor (de advocaat van) de moeder, de vader, de GI en de Raad;
6.5.
verzoekt de GI om aan de kinderrechter (en alle belanghebbenden)
uiterlijk 5 november 2025verslag te doen van hetgeen onder rechtsoverweging 5.10. is genoemd en daarbij een standpunt in te nemen over het verzoek;
6.6.
bepaalt dat [minderjarige 2] via een aparte brief wordt uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter;
6.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, enop schrift gesteld op 25 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.