ECLI:NL:RBZWB:2025:583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
02-284919-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 januari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen die bestemd waren voor het plegen van een feit zoals bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen reden was voor schorsing van de vervolging. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vormverzuimen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van stelselmatige observatie en dat de politie op juiste wijze had gehandeld. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de voorbereidingen voor de productie van synthetische drugs. De verdachte had beschikkingsmacht over de aangetroffen goederen en wist of had ernstige redenen om te vermoeden dat deze bestemd waren voor de productie van drugs. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uren op, met inachtneming van het lange tijdsverloop en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284919-21
vonnis van de meervoudige kamer van 5 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 januari 2025, waarbij de officier van justitie mr. Ü.D. Colak en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op een combinatie aan vormverzuimen. Uit het dossier volgt dat verdachte op verschillende momenten is geobserveerd, waaronder gedurende ruim vier uur op de dag dat hij is aangehouden. Uit het later opstellen van de herkenning kan worden afgeleid dat men structurele aandacht had voor de personen die men op 9 juli heeft gezien tijdens de observatie. Hier zat verdachte bij. Dit wordt bevestigd door getuige [verbalisant], die formeel heeft bevestigd dat er werklijsten waren. Er was dan ook sprake van stelselmatige observatie, zonder wettelijke grondslag. Dit is volgens de raadsman kenmerkend voor dit betreffende flexteam.
Daarnaast was er geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel
9 Opiumwet. Als dit wel zo was geweest dan had men de cautie wel direct gegeven. De doorzoeking was dus onrechtmatig.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van stelselmatige observatie. Zij heeft verwezen naar de eerdere beslissing hieromtrent van de rechter-commissaris. Dit geldt ook met betrekking tot de staandehouding en doorzoeking en of deze op basis van de Opiumwet plaatsvonden of niet.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 359a Sv is bepaald welke rechtsgevolgen de rechter kan verbinden aan de vaststelling, dat in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie als rechtsgevolg van een vormverzuim slechts in uitzonderlijk gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte op diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat - in de bewoordingen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens - “the proceedings as a whole were not fair” (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van een of meerdere vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank overweegt als volgt.
Stelselmatige observatie
Uit het dossier volgt dat er observaties hebben plaatsgevonden, zonder dat er hiervoor een machtiging was afgegeven. Observaties waarvoor geen machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, kunnen onrechtmatig zijn indien zij geschikt zijn om een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte te verkrijgen. Of dat het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden zoals de duur, intensiteit, plaats en het doel van de observaties en de wijze waarop zij hebben plaatsgevonden.
Uit het dossier volgt dat de observaties kortstondig plaatsvonden. Telkens ging het om niet meer dan enkele uren. In deze zaak is er op drie niet-achtereenvolgende dagen geobserveerd; op 9 juli 2021, 15 oktober 2021 en op de dag van de aanhouding, 21 oktober 2021. Dit is in een tijdspanne van vier maanden. Daarbij volgt niet uit het dossier dat verdachte op 15 oktober 2021 is geobserveerd. Bovendien blijkt niet dat er gebruik is gemaakt van technische hulpmiddelen en vonden de observaties plaats op voor het publiek toegankelijke plaatsen. De observatie op 9 juli 2021 lijkt bij aanvang niet op deze verdachte te zijn gericht geweest. Hij werd later pas herkend.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de observaties, de frequentie en de duur hiervan niet geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te krijgen van bepaalde aspecten van het leven van verdachte. Van stelselmatige observatie was naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De observaties mochten plaatsvinden op grond van artikel 3 van de Politiewet.
Dat [verbalisant] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er werklijsten waren, doet aan voornoemde niet af. Het is immers onbekend wat de inhoud van deze werklijsten is. Verder is niet gebleken dat er, zoals door de raadsman is gesteld, structurele aandacht, achtervolging en registratie van informatie met betrekking tot verdachte heeft plaatsgevonden. Hetgeen de verdediging stelt is dan ook onvoldoende om hieraan consequenties te kunnen verbinden.
Grondslag staandehouding en doorzoeking bus.
De rechtbank constateert dat in het dossier is opgenomen dat in eerste instantie sprake was van een controle op basis van artikel 8 van de Politiewet. Pas nadat [medeverdachte 1] , de bestuurder van de bus waar verdachte de bijrijder was, zenuwachtig gedrag vertoonde, is overgegaan op een controle op basis van artikel 9 van de Opiumwet. Dit is gelet op de eerdere bevindingen die dag niet onlogisch. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de politie [medeverdachte 1] toen niet de cautie hoefde te geven. Er heeft immers geen verhoor plaatsgevonden, maar er is enkel gevraagd of hij de bus open wilde doen, iets wat [medeverdachte 1] zelf heeft gedaan. Dit is een opsporingshandeling en geen verhoorsituatie. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake.
Gelet op voornoemde verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Er is geen sprake van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Er was sprake van beschikkingsmacht en wetenschap. Verdachte heeft met een medeverdachte de goederen in de Sprinter bus geladen en zijn verklaring, dat hij niet wist waar deze goederen voor kunnen worden gebruikt, is ongeloofwaardig, mede gelet op de geur die de verbalisanten hebben waargenomen in de laadruimte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het proces-verbaal van aantreffen van de goederen moet worden uitgesloten van het bewijs, nu er geen sprake was van een verdenking in de zin van artikel 9 Opiumwet. Als dit wel zo was dan is er onterecht geen cautie is gegeven.
Indien de rechtbank dit verweer verwerpt, was er weliswaar sprake van beschikkingsmacht over de goederen die zijn aangetroffen in de bus, maar ontbrak de wetenschap bij verdachte. Met betrekking tot de goederen die zijn aangetroffen in de container in de loods ontbreekt de beschikkingsmacht. Deze container was afgesloten en de politie heeft deze moeten openbreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 19 oktober 2021 zag het flexteam van de politie Rotterdam een Volkswagen Caddy rijden die zij eerder bij observaties op 9 juli en 15 oktober 2021 hadden gezien. Op 9 juli 2021 hadden de inzittenden van de Caddy een ontmoeting met personen die in verband worden gebracht met overtredingen van de Opiumwet. Op 15 oktober 2021 is waargenomen dat twee inzittenden van de Caddy 8 jerrycans in een ondergrondse container deponeerden en daarbij constant om zich heen keken. Het flexteam besloot naar aanleiding van de eerdere bevindingen deze Caddy te volgen. Na enige tijd en enkele tussenstops wordt de Caddy, met daarin als bestuurder [medeverdachte 2] , gevolgd naar de Shell op de Maasboulevard te Rotterdam. Hier hebben [medeverdachte 2] en de bijrijder, geïdentificeerd als [verdachte] , een ontmoeting met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] stapt in een Mercedes Sprinter en rijdt achter de Caddy aan naar een restaurant bij de [locatie] . Daar stappen [verdachte] en [medeverdachte 2] in de Sprinter. [medeverdachte 1] ging het restaurant in en bleef daar achter. De Sprinter is vervolgens door het flexteam gevolgd naar een loods in [plaats] , waarbij is gezien dat [medeverdachte 2] en [verdachte] spullen uit de loods in de Sprinter hebben geladen. Ook is de Sprinter met de achterzijde in de loods gezet en zo aan het zicht onttrokken geweest. Na ongeveer een uur reden zij terug naar de [locatie] , waar [medeverdachte 1] nog was. [medeverdachte 1] , als bestuurder, en [verdachte] , als bijrijder, reden weg in de Sprinter en [medeverdachte 2] in de Caddy. Beide voertuigen zijn niet veel later stilgezet door de politie. In de laadruimte van de Sprinter werden goederen aangetroffen waarvan bij de politie bekend is dat die in de aangetroffen samenstelling gebruikt worden bij de productie van harddrugs, te weten twee filterunits bevestigd op een ketel, een “druk” reactieketel met een roermotor, twee scheitrechters, een hoeveelheid platinaoxide, vacuümpompen, drie inductiekookplaten en een hoeveelheid klein laboratorium glaswerk. Later zijn door de politie in een afgesloten zeecontainer in de loods in [plaats] ook dergelijke goederen aangetroffen.
Bewijsuitsluiting
Gelet op het feit dat de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting. Zij verwijst hierbij naar hetgeen zij onder 3.1.3. heeft overwogen. Het proces-verbaal kan worden gebezigd voor het bewijs.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is, of verdachte beschikkingsmacht over de goederen had en wist of ernstig had moeten vermoeden dat de goederen bestemd waren tot het plegen van een strafbaar feit, in deze zaak de productie van synthetische drugs. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Beschikkingsmacht
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 2] vanuit de loods de Sprinter ingeladen. Er was dan ook sprake van beschikkingsmacht over de goederen die in de Sprinter zijn aangetroffen.
Dit is anders voor de goederen die in de container in de loods zijn aangetroffen. Uit het dossier komt naar voren dat deze container was afgesloten en dat de politie dit slot heeft moeten openbreken toen zij de container binnen wilden gaan. Verder volgt niet dat verdachte een sleutel van deze container had of op enig moment dat hij in de loods was over de inhoud van de container kon beschikken. Deze goederen bevonden zich hierdoor buiten de machtssfeer en van beschikkingsmacht is niet gebleken. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel daarom partieel vrijspreken.
Wetenschap
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is ook vereist dat verdachte wist dat de goederen bestemd waren tot het plegen van het tenlastegelegde strafbare feit, of dat hij ernstige redenen had om dit te vermoeden. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij gereedschappen moest verhuizen, maar dat hij op geen enkel moment heeft geweten dat de goederen geschikt waren of gebruikt werden voor de productie van synthetische drugs. Ook heeft hij niks geks geroken. De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat er resten van verdovende middelen op de goederen die in de Sprinter lagen zijn aangetroffen. Daarnaast hebben verbalisanten opgeschreven dat zij direct toen de laadruimte van de Sprinter werd geopend een zeer sterke chemische geur hebben geroken. Dit moet verdachte ook hebben geroken toen hij de spullen, die in ieder geval niet onder de gebruikelijke definitie van gereedschap voor de bouw vallen, inlaadde. Daarnaast is verdachte degene die heeft geregeld dat de spullen zouden worden vervoerd. Op geen enkel moment heeft hij gecontroleerd wat hij zou vervoeren. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en in combinatie met de soort goederen die zijn aangetroffen, maken dat verdachte in ieder geval een ernstig moest vermoeden dat de goederen die hij vervoerde bestemd waren voor de productie van synthetische drugs.
Medeplegen
Verdachte heeft, volgens eigen zeggen, samen met [medeverdachte 2] een plan gemaakt om spullen voor de bouw voor een derde persoon op te halen. Hij heeft een busje geregeld, is naar de loods gereden, heeft daar de spullen met [medeverdachte 2] ingeladen en is vervolgens weggereden. Verdachte was dan ook degene die van tevoren het meeste regelde. [medeverdachte 2] had de sleutel van de loods waar de spullen moesten worden gehaald van de opdrachtgever gekregen. De rechtbank is van oordeel dat er gelet hierop sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, waarbij de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht was. Er is sprake van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 oktober 2021 te [plaats] , gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van een of meer hoeveelheden metamfetamine en/of MDMA, zijnde metamfetamine en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden heeft gehad, te weten
- een bestelbus (Mercedes Sprinter) en
- twee filterunits bevestigd op een ketel en een “druk” reactieketel met een
roermotor en twee scheitrechters en een hoeveelheid platinaoxide en
vacuümpompen en drie inductiekookplaten een hoeveelheid klein laboratorium
glaswerk waarvan hij, verdachte en zijn mededader wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. Hij heeft goederen die hiervoor bestemd zijn voorhanden gehad. Het gebruik van synthetische drugs brengt ernstige gezondheidsrisico's mee. Daarnaast is de wereld van de synthetische drugs oorzaak van verschillende soorten andere schade, zoals schade aan het milieu door afvaldumping. Ook is deze wereld regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies waarin de laatste jaren steeds vaker onschuldige burgers betrokken lijken te raken.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de aard en ernst van het feit. Verdachte is een van de onmisbare schakels geweest in de productie van synthetische drugs en is hier wat de rechtbank betreft tot en met de zitting niet open en eerlijk over geweest. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. De rechtbank zal sterk afwijken van de eis van de officier van justitie. Hierin is namelijk naar het oordeel van de rechtbank geen rekening gehouden met de omstandigheden van deze specifieke verdachte en zaak.
De rechtbank houdt rekening met het lange tijdsverloop. Hoewel de redelijke termijn formeel niet is overschreden, ligt het niet enkel aan verdachte dat de zaak pas zo laat kon worden behandeld. In deze lange periode heeft verdachte de kans gekregen om te laten zien dat hij een delictvrij leven wil en kan lijden. Deze kans heeft hij gepakt. Uit zijn strafblad volgt niet dat hij nieuwe feiten heeft gepleegd. Ook heeft verdachte langdurig onder toezicht van de reclassering geleefd door middel van de schorsingsvoorwaarden, iets dat hij ook goed heeft doorlopen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om nu nog een gevangenisstraf op te leggen, ook niet voorwaardelijk. Zij acht een taakstraf in dit geval passend.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. A.G. van Hedel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 februari 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats] , gemeente Roosendaal, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) metamfetamine en/of MDMA,
zijnde metamfetamine en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of
meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden
en/of te bevorderen,
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, te weten
- een bestelbus (Mercedes Sprinter) en/of
- twee filterunits bevestigd op een ketel en/of een “druk” reactieketel met een
roermotor en/of twee scheitrechters en/of een hoeveelheid platinaoxide en/of
vacuümpompen en/of drie inductiekookplaten een hoeveelheid klein laboratorium
glaswerk en/of
- in een loods/zeecontainer een destillatie-opstelling en/of een industrieel
destillatie apparaat en/of een tabletteermachine met stempels en/of drie
waterstofgasflessen en/of een aantal mallen en/of een hoeveelheid
verpakkingsmateriaal en/of een hoeveelheid klein laboratorium glaswerk en/of
hoeveelheden chemicaliën (zoutzuur en/of ammoniak),
waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van het/die feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea
Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )