Op 29 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 april 2024 in Tilburg de veertienjarige [benadeelde] heeft mishandeld. De verdachte, die niet op de zitting verscheen, werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. R.T.A.G. Keller. De officier van justitie, mr. H.E. Thijssen-de Haze, heeft de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant betrouwbaar was, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de betrouwbaarheid van de camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor mishandeling.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, gezien zijn eerdere veroordelingen en de ernst van het feit. De vordering van de benadeelde partij om schadevergoeding te ontvangen werd afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.