ECLI:NL:RBZWB:2025:5802

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
02-331853-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een bewusteloze persoon met bewezenverklaring en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De feiten zijn als volgt: op 12 augustus 2023 heeft de verdachte seksuele handelingen verricht met de aangeefster, terwijl zij zich in een staat van bewusteloosheid bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een 60-jarige man, misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de 19-jarige aangeefster, die na een avond stappen bij de verdachte in zijn woning was gaan slapen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs en getuigenverklaringen van haar vriend en moeder. De verdachte heeft ontkend en een alternatief scenario gepresenteerd, maar dit werd door de rechtbank als ongeloofwaardig afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de penetratie met de penis, waarvoor hij partieel is vrijgesproken. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 8.083,94 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-331853-24
vonnis van de meervoudige kamer van 28 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [adres] in [plaats 1]
raadsman mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn gehoord de benadeelde partij, mevrouw [aangeefster] , met haar raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met aangeefster seksuele handelingen heeft gepleegd die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen, terwijl zij bewusteloos was;
feit 2:aangeefster heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, behalve ten aanzien van het binnendringen met de penis. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft een alternatief scenario, dat zou kunnen verklaren hoe zijn sperma en speeksel in en op het geslachtsdeel van aangeefster terecht is gekomen. Gesteld wordt dat zij mogelijk een vuile onderbroek van verdachte met zijn sperma en speeksel erop uit de wasmand heeft gepakt, die in dezelfde kamer stond als waar aangeefster sliep, en dat in en op haar geslachtsdeel heeft gebracht. Op deze wijze kan het lichaamseigen materiaal van verdachte overgebracht zijn in en op het lichaam van aangeefster. Ten aanzien van feit 2 wordt subsidiair gesteld dat niet aan te tonen is dat sprake is geweest van de ten laste gelegde dwang.
Verdachte moet dan ook van beide feiten vrijgesproken worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de verweten handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de verdachte. Wanneer een verdachte de seksuele handelingen of de onvrijwilligheid ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer). Dit bewijsminimumvoorschrift sterkt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en niet worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Deze bepaling ziet op de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Deze aan te leggen toets brengt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te concluderen dat er sprake is van een onbetrouwbare verklaring van aangeefster. Zij heeft van begin af aan bij het informatief gesprek, tijdens haar aangifte en tijdens haar aanvullende verklaring gedetailleerd en consistent verklaard over de gebeurtenissen op 12 augustus 2023 in de woning van verdachte in [plaats 2] . Zij heeft, op hoofdlijnen samengevat, verklaard dat zij na een nacht stappen met de dochter van verdachte niet meer terug kon naar huis, omdat haar scooter in een afgesloten stalling stond. Vervolgens is zij met haar naar het huis van verdachte gelopen om daar een paar uur te slapen om vervolgens om 07:00 uur weer te vertrekken als de stalling open zou zijn. Zij had die nacht veel alcohol gedronken en (daar aangekomen) voelde ze zich niet goed, heeft moeten overgeven en is vervolgens met haar kleding nog aan in slaap gevallen in een klein (was)kamertje. Toen zij wakker werd zei de verdachte dat hij al twee keer was klaargekomen en dat hij wilde dat zij ook klaar kwam. Zij voelde op dat moment dat hij haar aan het beffen en vingeren was op een “wilde” en “hongerige” manier. Zij merkte dat dat gebeurde en wist niet wat te doen. Ze heeft op een gegeven moment gezegd dat ze naar huis wilde, heeft haar ID-bewijs en sleutels gezocht en is weggegaan.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij vanaf het begin af aan heeft aangegeven de precieze volgorde van de handelingen niet meer scherp te hebben. Bovendien verklaart ze van meet af aan dat zij niet weet of verdachte haar met zijn penis heeft gepenetreerd, nu ze dat niet heeft gevoeld. Ze maakt het dus ook niet groter. Daarnaast heeft zij meteen na het gebeuren een videobericht aan haar (toenmalige) vriend gestuurd, waarop te zien en te horen is dat zij zeer emotioneel is. Hij heeft haar na deze berichten diezelfde dag meteen opgezocht en beschrijft dat zij vervolgens heel veel heeft gehuild. Haar moeder heeft aangeefster die avond gezien en verklaart daarover dat ze vond dat ze anders was in haar gedrag, alsof ze in shock was.. Al deze omstandigheden maken dat er geen enkele aanwijzing is om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen.
Steunbewijs
De verklaring van aangeefster dat zij verkracht is op die 12 augustus 2023 wordt ondersteund door de verklaring van haar vriend. Hij heeft namelijk verklaard dat aangeefster na het vertellen dat zij verkracht was door de vader van een vriendinnetje vooral heel verdrietig was. Daarnaast wordt haar verklaring ondersteund door de verklaring van moeder, die aangeeft dat het leek alsof aangeefster in shock was toen de politie vertelde wat er met haar was gebeurd. Verder wordt haar verklaring volledig ondersteund door de resultaten van het forensisch onderzoek dat op de dag na het gebeuren heeft plaatsgevonden. Uit het forensisch onderzoek is namelijk gebleken dat op de buitenste en binnenste schaamlippen, ondiep in de vagina en diep in de vagina sperma is aangetroffen dat van verdachte afkomstig is. Ook is er op voornoemde plekken speeksel aangetroffen.
Scenario verdachte
Het scenario van verdachte is dat aangeefster door middel van een vieze onderbroek de sperma- en speekselsporen op en in haar geslachtsdeel heeft aangebracht. Die lezing volgend zou aangeefster dan op voorhand hebben moeten weten waar verdachte zijn vieze onderbroeken zijn, welke onderbroek de sporen bevat die later zijn aangetroffen op haar lichaam en dat zij die dan aan en in haar lichaam heeft moeten aanbrengen. De rechtbank acht dit scenario volstrekt ongeloofwaardig en gaat dan ook niet mee in deze lezing van verdachte.
Tussenconclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank voldoende steunbewijs aanwezig voor de verklaring van aangeefster en zij neemt die verklaring dan ook als uitgangspunt voor de bewezenverklaring.
Bewusteloosheid
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat op het moment dat zij ontwaakte, zij merkte dat verdachte haar aan het beffen en vingeren was. Aangenomen wordt dan ook dat verdachte hiermee al bezig was toen aangeefster nog sliep/out was van de alcohol. Bewezen wordt dan ook verklaard dat aangeefster in staat van bewusteloosheid verkeerde, terwijl verdachte handelingen verrichtte die bestonden uit het seksueel binnendringen van aangeefster met zijn vingers en tong.
Dwang
De rechtbank is ten aanzien van feit 2 van oordeel dat sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 Sr. Aangeefster ontwaakte net terwijl verdachte op dat moment bezig was met het verrichten van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Het onverhoedse van deze handelingen wordt gekwalificeerd als “een andere feitelijkheid”. Aangeefster heeft dit moeten ondergaan, waarbij zij onvoldoende weerstand en verzet kon bieden of zich daaraan kon onttrekken. Uit haar verklaring volgt dat zij als het ware in een shocktoestand verkeerde en niet kon handelen.
Het vorenstaande maakt dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Voor beide feiten geldt dat niet bewezen wordt verklaard dat ook sprake was van penetratie met de penis. Aangeefster zelf heeft immers verklaard dat zij niet weet of verdachte met zijn penis in haar is geweest en het forensisch bewijs wijst weliswaar in die richting, maar de sporen zouden ook kunnen zijn ontstaan door contaminatie van de vagina en/of schaamlippen door de vingers en/of tong van verdachte. Van dit onderdeel van de ten laste gelegde feiten wordt verdachte dan ook partieel vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 augustus 2023 te [plaats 2] met [aangeefster] , van wie hij wist dat zij in staat van bewusteloosheid verkeerde en dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het brengen van zijn verdachtes vingers en/of tong in de vagina van die [aangeefster] en/of het likken van de schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] ;
2
op 12 augustus 2023 te [plaats 2] , door een andere
feitelijkheid, [aangeefster] , die zich in een kwetsbare positie bevond, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , immers heeft verdachte,
- zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster]
[aangeefster] gebracht en
- zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster]
gebracht en
- de vagina en/of schaamlippen van die [aangeefster] gelikt
en bestaande die andere feitelijkheid hieruit dat verdachte,
- dicht achter en tegen die [aangeefster] aan is gaan liggen terwijl zij sliep en
toen zij wakker was
- onverhoeds bovengenoemde handelingen heeft uitgevoerd en
- misbruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat die [aangeefster] net ontwaakt was en
- aldus een zodanige druk heeft doen opleveren, dat die [aangeefster] onvoldoende weerstand kon bieden en hier tegen geenverzet kon bieden en/of zich hieraan niet kon onttrekken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 jaren. Daarnaast vordert zij de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor een periode van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met aangeefster. De officier van justitie vordert een vervangende hechtenis van veertien dagen per keer dat niet aan de vrijheidsbeperkende maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair een vrijspraak bepleit. Bij een bewezenverklaring is het verzoek om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte, destijds een 60-jarige man, heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van aangeefster, een jongedame van op dat moment 19 jaar. Zij bevond zich in een kwetsbare positie, waarvan verdachte misbruik heeft gemaakt. Zij was midden in de nacht met haar vriendin, de dochter van verdachte, na het stappen naar de woning van verdachte gegaan. Ervan uitgaande dat dit een veilige omgeving was, is zij kort na het arriveren in de woning naar een kamer/washok gegaan waarin een bed stond en is zij daar in slaap gevallen. Vervolgens werd zij die nacht/in de vroege ochtend in die kamer wakker en merkte toen dat verdachte seksuele handelingen bij haar verrichtte, die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Deze handelingen waren al bezig ten tijde van haar slaap. Aangeefster heeft hier (vanzelfsprekend) geen herinnering aan. Dit alles moet zeer beangstigend zijn geweest voor haar. Zij weet immers niet wat verdachte allemaal heeft gedaan terwijl zij sliep. Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze misbruik gemaakt van dat gevoel van veiligheid en vertrouwen dat zij in eerste instantie moet hebben gehad. Dit was immers de woning van de vader van een vriendin van haar.
Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten en de rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit, maar ook de geestelijke integriteit van aangeefster geschonden. Verkrachting is een schokkende, ingrijpende en beangstigende gebeurtenis die vaak langdurig fysieke, psychische en emotionele gevolgen heeft voor het slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat zij psychologische hulp heeft moeten inschakelen om het trauma van dit gebeuren het hoofd te bieden. Ook betreft het een feit dat tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij leidt.
Daar komt bij dat enige tijd later bleek dat aangeefster zwanger was. Omdat op dat moment niet vastgesteld kon worden of zij zwanger was van haar toenmalige vriend of van verdachte, heeft zij besloten om de zwangerschap te beëindigen. Uit haar schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat ook dit een zeer traumatische ervaring is geweest. Daarnaast moest aangeefster gedurende langere tijd medicatie innemen in verband met de kans op een Hiv-besmetting. Naast de psychische impact hebben deze feiten ook een behoorlijke fysieke impact gehad waarvan aangeefster nog lang na het feit last heeft gehad en - blijkens de verklaring op zitting - nog steeds heeft.
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk op geen enkel moment stilgestaan en enkel zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Bovendien heeft verdachte op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Verdachte ontkent de feiten tot op heden nog steeds en heeft zelfs verklaard dat hij zelf het slachtoffer is geworden van een complot van zijn dochter en dat aangeefster dit allemaal zou hebben verzonnen zodat zijn dochter wraak zou kunnen nemen op hem Nog los van het feit dat dit verder niet onderbouwd wordt door verdachte, acht de rechtbank het ook zeer kwalijk dat hij door zich zo op te stellen aangeefster voor een tweede keer slachtoffer maakt. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met deze omstandigheden
.
Strafblad
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte weliswaar eerder voor zedenmisdrijven veroordeeld is, maar dat dit wel geruime tijd (2008) geleden is.
De straf
Voor een verkrachting waarbij een beperkte mate van dwang is toegepast, wordt in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die door rechtbanken worden gehanteerd als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden genoemd. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte ernstiger zijn dan bedoeld met de categorie ‘een beperkte mate van dwang’. Verdachte heeft zich vergrepen aan een jongedame, die met 19 jaar, flink jonger was dan verdachte en die ook nog lag te slapen in zijn woning, waar zij juist veilig zou moeten zijn. Gelet op deze omstandigheden, maar ook gelet op de heftige gevolgen voor aangeefster, acht de rechtbank de gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren passend en geboden.
Aangevoerd is dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In dit geval is verdachte op 20 juni 2024 door de politie gehoord. Gelet daarop zou het vonnis op 20 juni 2026 gereed moeten zijn. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Zij zal hier dan ook geen rekening mee houden.
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr)
De rechtbank zal deze maatregel niet opleggen. Hoewel zij zich kan voorstellen dat die wens bij aangeefster leeft, is de rechtbank van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke criteria voor het opleggen van deze maatregel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [aangeefster] is gevorderd € 10.083,94 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële schade van € 83,94 en immateriële schade van € 10.000,-. Verzocht is het gevorderde te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting de vordering toegelicht.
De officier van justitie heeft voorgesteld de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen.
De raadsman van verdachte heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de materiële schadevergoeding en heeft verzocht dit te matigen. Ten aanzien van de vergoeding van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht de vordering primair af te wijzen, subsidiair de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren en meer subsidiair te matigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Daarnaast is de vordering voldoende onderbouwd en ziet de rechtbank geen aanleiding deze te matigen.
Immateriële schade
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding ter zake de immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding afwijzen.
De rechtbank zal het toe te wijzen schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2023 tot aan de dag van voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag en de wettelijke rente. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 242 en 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van bewusteloosheid verkeert handelingen plegen, die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van drie jaren;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster] van
€ 8.083,94, waarvan € 83,94 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster] € 8.083,94te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
75 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 augustus 2025.
Mr. J.F.C. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.