ECLI:NL:RBZWB:2025:580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
02-284957-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van wetenschap en beschikkingsmacht over drugsgerelateerde goederen

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Ü.D. Colak, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte, geboren in 1975, had zijn bus uitgeleend aan medeverdachten, maar ontkende wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van drugsgerelateerde goederen in zijn voertuig.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de goederen die in zijn bus waren geladen, bestemd waren voor het plegen van een strafbaar feit. De officier van justitie stelde dat de verdachte beschikkingsmacht had over de goederen, maar de verdediging betoogde dat de verdachte niet bij het in- en uitladen aanwezig was geweest en dat hij pas later bij de situatie betrokken raakte. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte over het uitlenen van de bus twijfelachtig, maar concludeerde dat het enkele feit dat er sprake was van een vreemd verhaal niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wist of had moeten vermoeden dat de goederen bestemd waren voor een strafbaar feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284957-21
vonnis van de meervoudige kamer van 5 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 januari 2025, waarbij de officier van justitie mr. Ü.D. Colak en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Hij had beschikkingsmacht over de goederen die achter in de bus lagen waarin hij reed. Daarnaast was er op zijn minst sprake van een ernstig vermoeden dat de spullen bestemd waren tot het plegen van het strafbare feit. Verdachte heeft niet in de bus gekeken, was zenuwachtig bij de staandehouding en zijn verklaring is ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Bij verdachte ontbreekt de vereiste wetenschap. Hij heeft zijn bus slechts uitgeleend en is er pas later bij betrokken. Ook was hij niet bij het in- en uitladen aanwezig en heeft hij daarna niet in de bus gekeken. In de kern heeft verdachte ook consistent verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de goederen is vereist dat verdachte beschikkingsmacht had over en wetenschap van de aanwezigheid van de goederen. Van beschikkingsmacht was sprake; de spullen lagen achter in de laadruimte van zijn bus, welke verdachte bij de aanhouding bestuurde en verdachte kon hier gemakkelijk bij.
Wetenschap
De rechtbank vindt de verklaring die verdachte heeft afgegeven over het waarom en hoe van het uitlenen van de bus twijfelachtig. Verdachte heeft verklaard dat hem door medeverdachten gevraagd was zijn bus te laten gebruiken bij een verhuizing. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn bus wel hiertoe uitleende, maar in eerste instantie niet wilde dat iemand anders er in reed. Hij had in eerdere gevallen wel eens bussen uitgeleend en beschadigd of zonder benzine teruggekregen. Om die reden is verdachte naar eigen zeggen nu meegegaan. Hij reed het eerste stuk en is vervolgens bij een restaurant afgezet. Omdat het nog maar een klein stukje was van het restaurant naar de loods waar spullen gehaald moesten worden, liet hij uiteindelijk toch toe dat de twee medeverdachten samen met zijn bus verder reden en is hij bij het restaurant gebleven. De rechtbank begrijpt niet waarom verdachte niet mee naar de loods is gegaan, maar om een of andere reden bij een restaurant is blijven wachten, er waren immers voldoende voertuigen beschikbaar. Vervolgens kwamen de twee medeverdachten terug bij het restaurant en is verdachte weer als bestuurder van de bus terug richting Rotterdam gereden. Bij de staandehouding bleken diverse, mogelijk drugsgerelateerde goederen in de afgesloten laadruimte te zitten. De gehele gang van zaken bevreemdt haar dan ook en roept veel vragen op.
Het enkele feit dat er sprake is van een vreemd verhaal is echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat wat hij vervoerde, net als de bestelbus zelf, bestemd was tot het plegen van een strafbaar feit als ten laste is gelegd. Dit geldt ook voor de waarneming van de verbalisant dat verdachte zenuwachtig zou zijn. Daarnaast volgt niet uit het dossier dat verdachte, nadat de bus door de medeverdachten, ook volgens de politieobservanten buiten zijn aanwezigheid, was ingeladen, in de laadruimte heeft gekeken, waardoor bijvoorbeeld ook niet vast is komen te staan dat verdachte een chemische geur heeft moeten ruiken.
Ook voor het overige bevinden zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de goederen die door anderen in zijn bus zijn geladen bestemd waren tot het plegen van een strafbaar feit.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende volgt dat er bij verdachte sprake was van de vereiste wetenschap. De rechtbank spreekt verdachte vrij.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. A.G. van Hedel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 februari 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

6.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats] , gemeente Roosendaal, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) metamfetamine en/of MDMA,
zijnde metamfetamine en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of
meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden
en/of te bevorderen,
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, te weten
- een bestelbus (Mercedes Sprinter) en/of
- twee filterunits bevestigd op een ketel en/of een “druk” reactieketel met een
roermotor en/of twee scheitrechters en/of een hoeveelheid platinaoxide en/of
vacuümpompen en/of drie inductiekookplaten een hoeveelheid klein laboratorium
glaswerk en/of
- in een loods/zeecontainer een destillatie-opstelling en/of een industrieel
destillatie apparaat en/of een tabletteermachine met stempels en/of drie
waterstofgasflessen en/of een aantal mallen en/of een hoeveelheid
verpakkingsmateriaal en/of een hoeveelheid klein laboratorium glaswerk en/of
hoeveelheden chemicaliën (zoutzuur en/of ammoniak),
waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van het/die feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea
Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )