In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van de erven van een overleden belastingplichtige tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2021, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 28.593, met een persoonsgebonden aftrek van € 6.627. De belanghebbenden, de erven, hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, wat door de inspecteur ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 behandeld, waarbij de belanghebbenden en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aftrek van specifieke zorgkosten door de inspecteur te laag was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbenden, met name het overlijden van de belastingplichtige, wat het aantonen van zorgkosten bemoeilijkt. De rechtbank heeft de aftrekbare vervoerskosten vastgesteld op € 4.499 en de aftrekbare zorgkosten voor hulpmiddelen op € 500. De totale aftrekbare zorgkosten zijn daardoor verhoogd tot € 6.986, wat leidt tot een herziening van de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 28.234. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de belanghebbenden.