ECLI:NL:RBZWB:2025:5796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
24/5858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrek van specifieke zorgkosten en belastingrentebeschikking in het kader van de inkomstenbelasting na overlijden van de belastingplichtige

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van de erven van een overleden belastingplichtige tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2021, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 28.593, met een persoonsgebonden aftrek van € 6.627. De belanghebbenden, de erven, hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, wat door de inspecteur ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 behandeld, waarbij de belanghebbenden en de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aftrek van specifieke zorgkosten door de inspecteur te laag was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbenden, met name het overlijden van de belastingplichtige, wat het aantonen van zorgkosten bemoeilijkt. De rechtbank heeft de aftrekbare vervoerskosten vastgesteld op € 4.499 en de aftrekbare zorgkosten voor hulpmiddelen op € 500. De totale aftrekbare zorgkosten zijn daardoor verhoogd tot € 6.986, wat leidt tot een herziening van de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 28.234. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2025 in de zaak tussen

erven van [erflater] , uit [plaats 1] , belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de belanghebbenden tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 juli 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan wijlen [erflater] voor het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 28.593 en daarbij een persoonsgebonden aftrek van € 6.627 in aanmerking genomen. Daarnaast is bij beschikking € 76 aan belastingrente berekend (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbenden ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbenden, [naam] en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Feiten

2. [erflater] stond van 1 januari 2021 tot 14 januari 2021 ingeschreven op [adres 1] in [plaats 1] . Vanaf 14 januari 2021 stond hij als bewoner ingeschreven op [adres 2] te [plaats 1] . Belanghebbenden stonden gedurende deze periode niet ingeschreven op hetzelfde adres als [erflater] .
2.1.
[erflater] is in het belastingjaar 2021 voor een periode van 11 dagen opgenomen geweest in het [medisch centrum] .
2.2.
[erflater] is op 24 augustus 2021 voor een dag opgenomen geweest in het [ziekenhuis] in [plaats 2] .
2.3.
De aangifte IB/PVV 2021 is op 7 april 2022 ingediend en omvat een aftrekbaar bedrag aan specifieke zorgkosten van € 10.041. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning is € 25.179.
2.4.
[erflater] is op [datum] 2022 overleden.
2.5.
Er is een informatieverzoek gedaan aan belanghebbenden inzake de ingediende aangifte IB/PVV 2021.
2.6.
De definitieve aanslag IB/PVV 2021 is vastgesteld met dagtekening 1 augustus 2023. De inspecteur heeft een persoonsgebonden aftrek van € 6.627 in aanmerking genomen. Dit betekent dat de inspecteur het bedrag van de op de aangifte IB/PVV 2021 in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek met een bedrag van € 3.414 heeft gecorrigeerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarom vastgesteld op
€ 28.593.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aftrek van specifieke zorgkosten naar een te laag bedrag is vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de vervoerskosten, de uitgaven voor hulpmiddelen en de reiskosten ziekenbezoek naar een te laag bedrag zijn vastgesteld. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de belastingrentebeschikking niet te hoog is vastgesteld. Zij doet de beoordeling aan de hand van de argumenten van belanghebbenden, de beroepsgronden.
4. De rechtbank stelt vast dat de aftrek van specifieke zorgkosten naar een te laag bedrag is vastgesteld. De aftrek voor vervoerskosten en de uitgaven voor hulpmiddelen zijn tot een te laag bedrag vastgesteld door de inspecteur. De belastingrentebeschikking dient overeenkomstig te worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Handelswijze van de inspecteur
5. Belanghebbenden stellen dat de inspecteur onredelijk heeft gehandeld door bij de beoordeling van de aftrek voor specifieke zorgkosten onvoldoende rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden waarin zij verkeerden vanwege het overlijden van [erflater] . Ter zitting is gebleken dat zij met name de wijze waarop de inspecteur om het overleggen van onderliggende stukken, ter onderbouwing van de gemaakte zorgkosten, heeft verzocht als onredelijk hebben ervaren.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de bewijslast met betrekking tot de gemaakte zorgkosten bij belanghebbenden ligt. In de gegeven omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank echter in redelijkheid rekening gehouden te worden met het feit dat [erflater] is overleden, waardoor het aantonen van bepaalde kosten of het overleggen van specifieke onderliggende stukken door belanghebbenden bemoeilijkt kan zijn. De rechtbank weegt dit mee bij de beoordeling van de door belanghebbenden aangedragen bewijsmiddelen.
Specifieke zorgkosten
5.2.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. [1] De bewijslast rust op belanghebbenden. Dit betekent dat belanghebbenden – bij gemotiveerde betwisting door de inspecteur, hetgeen zo is - aannemelijk moeten maken dat de uitgaven zijn gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd, dat de uitgaven op [erflater] drukten en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek. De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre belanghebbenden recht hebben op aftrek van de opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Vervoerskosten
5.3.
Recht op aftrek voor uitgaven van vervoer bestaat op grond van artikel 6.17 lid 1 sub b van de Wet IB. Deze uitgaven komen voor aftrek in aanmerking mits deze uitgaven voor vervoer worden gemaakt voor het verkrijgen van genees- en heelkundige
hulp of (farmaceutische) hulpmiddelen.
5.4.
Met betrekking tot de opgevoerde vervoerskosten stelt de rechtbank vast dat de inspecteur ter zitting heeft ingestemd met het toekennen van een bedrag van € 4.499 aan aftrekbare vervoerskosten en parkeerkosten ten bedragen van € 84 en € 66. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur reeds een bedrag van € 4.415 aan aftrekbare vervoerskosten toegestaan. Dat betekent dat een additionele aftrek van € 234 wordt toegekend. Daarmee is tegemoetgekomen aan het gehele bedrag aan vervoerskosten waar belanghebbenden om hebben verzocht.
Hulpmiddelen (knie- en enkelband)
5.5.
Farmaceutische hulpmiddelen komen alleen voor aftrek in aanmerking als zij zijn verstrekt op voorschrift van een arts. [2] Andere hulpmiddelen komen voor aftrek in aanmerking voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk, dat wil zeggen 70% of meer, door zieke of invalide personen worden gebruikt (het hoofdzakelijkheidscriterium). [3]
5.6.
Ten aanzien van de kosten voor de knie- en enkelband (hulpmiddelen) volgt de rechtbank de geloofwaardige verklaring namens belanghebbenden ter zitting. Mede gelet op de overgelegde correspondentie met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, acht de rechtbank het aannemelijk dat met betrekking tot deze hulpmiddelen wordt voldaan aan het hoofdzakelijkheidscriterium. De gemaakte kosten ten aanzien van de knie- en enkelband (€ 125) kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank als uitgaven voor hulpmiddelen in aanmerking genomen worden.
Reiskosten ziekenbezoek
5.7.
Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel h, van de Wet IB, zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.
5.8.
Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de reiskosten voor het ziekenbezoek in aftrek dienen te worden toegelaten. Zij vragen om deze aftrek van € 606 (3.190 km x 0,19) dan ook in de geest van de wet af te wikkelen. De inspecteur betwist dat de reiskosten voor het ziekenbezoek in aftrek toelaatbaar zijn. De inspecteur voert hiertoe aan dat uit de verstrekte overzichten blijkt dat geen sprake is van een termijn van 30 dagen aan ziekenhuisopnames, maar opnames voor een periode van 11 dagen in het [medisch centrum] en 1 dag in het [ziekenhuis].
5.9.
Met betrekking tot de reiskosten voor het ziekenhuisbezoek stelt de rechtbank vast dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden die aftrek mogelijk maken. Belanghebbenden stonden namelijk niet op hetzelfde woonadres ingeschreven als [erflater] en er is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een opname langer dan een maand. De reiskosten kunnen daarom niet in aftrek gebracht worden.
5.10.
Voor zover belanghebbenden ter zitting hebben verzocht om de maaltijdkosten die betrekking hebben op het reizen naar het [medisch centrum] in aftrek toe te laten, kent de rechtbank deze aftrek niet toe omdat op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel h, van de Wet IB, uitsluitend reiskosten als specifieke zorgkosten in aanmerking komen.
Belastingrente
5.11.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. De belastingrentebeschikking wordt overeenkomstig de aanslag IB/PVV 2021 verminderd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en stelt de aftrekbare vervoerskosten vast op € 4.499. De aftrekbare parkeerkosten stelt zij vast op € 84 en € 66. De aftrekbare zorgkosten voor de hulpmiddelen stelt de rechtbank vast op een bedrag van € 500. De aftrekbare zorgkosten worden daarom verhoogd tot een bedrag van € 6.986. Dit heeft tot gevolg dat de aanslag IB/PVV 2021 vastgesteld dient te worden naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.234.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbenden vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding van de proceskosten. Het verzoek om verletkosten wijst de rechtbank af omdat de heer [naam] ter zitting heeft verklaard gepensioneerd te zijn. Wel kent de rechtbank een reiskostenvergoeding toe van € 39. [4]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2021 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.234;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbenden moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 39 aan proceskosten aan belanghebbenden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 28 augustus 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikelen 6.1 en 6.2. van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).
2.Artikel 6.17, eerste lid, sub c van de Wet IB.
3.Artikel 6.17, eerste lid, sub d van de Wet IB.
4.De rechtbank kent op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht een reiskostenvergoeding toe van € 39, bestaande uit tweemaal € 19,48 voor een retourreis per openbaar vervoer tweede klas tussen [straat] te [plaats 1] en de rechtbank te Breda.