ECLI:NL:RBZWB:2025:578

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
02-328807-24 en 09-281456-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel na meermalige diefstal van blikjes bier

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere malen blikjes bier heeft gestolen bij een supermarkt in Waalwijk. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en er was voldoende bewijs om de diefstal wettig en overtuigend bewezen te verklaren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar gevorderd, wat de rechtbank passend achtte gezien de recidive van de verdachte en zijn alcoholproblematiek. De rechtbank stelde vast dat de verdachte een fors strafblad had en dat eerdere straffen niet hadden geleid tot gedragsverandering. De ISD-maatregel werd opgelegd voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel af, omdat de verdachte al een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd kreeg in de hoofdzaak. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-328807-24 en 09-281456-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ( [land] )
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam, [locatie]
raadsman mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte meerdere malen blikjes bier heeft gestolen bij de [supermarkt] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte voor het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 23 januari 2025;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [supermarkt] van 15 oktober 2024, pagina 6 en verder, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024266011;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 16 oktober 2024, pagina 15 en verder, van voornoemd einddossier.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen op 15 oktober 2024 te Waalwijk meerdere blikjes bier die aan [supermarkt] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank primair om niet over te gaan tot oplegging van de ISD-maatregel omdat niet is voldaan aan de ‘zachte’ criteria die daarvoor gelden. Subsidiair verzoekt de verdediging de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen en meer subsidiair verzoekt zij om de ISD-maatregel op te leggen met een tussentijdse toetsing.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 15 oktober 2024 zowel ’s ochtends als ’s middags schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij dezelfde supermarkt. Dit betreffen vervelende en overlastgevende feiten. Zo leiden diefstallen tot veel schade voor de betrokken supermarkten en overlast voor de maatschappij. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een fors strafblad heeft en dat sprake is van veelvuldige recidive ten aanzien van vermogensdelicten. Aan verdachte is een jaar geleden een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd.
Uit het reclasseringsadvies van 27 december 2024 volgt dat verdachte een zeer actieve veelpleger is, alcoholverslaafd is en dat beschermende factoren zoals huisvesting en werk, maar ook de eerder opgelegde voorwaardelijke ISD, hem er niet van hebben weerhouden opnieuw vermogensdelicten te plegen, kort na zijn terugkeer in Nederland. De reclassering schat het recidiverisico dan ook in als hoog en ziet geen mogelijkheden om hier enige invloed op uit te oefenen door middel van een straf met bijzondere voorwaarden. Ook lijkt de kans dat verdachte alsnog (blijvend en vrijwillig) terug zal keren naar Polen gering. De reclassering adviseert dan ook om in geval van een veroordeling aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Binnen deze maatregel kan diagnostiek plaatsvinden en, indien noodzakelijk, behandeling worden geboden.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij kampt met alcoholproblematiek.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aan verdachte een ISD-maatregel moet worden opgelegd. In haar oordeel over het al dan niet opleggen van de ISD-maatregel houdt de rechtbank rekening met twee elementen. In de eerste plaats moet worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan het opleggen van een ISD-maatregel. In de tweede plaats moet de oplegging van een ISD-maatregel passend worden geacht.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle eisen die de wet aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Zo is voor het bewezen verklaarde misdrijf voorlopige hechtenis toegelaten. Bovendien is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of vrijheidsbeperkende maatregel veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Daarnaast is voldaan aan de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, nu over een periode van vijf jaren meer dan tien processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt, waarvan tenminste één in het afgelopen kalenderjaar. Ook blijkt uit het reclasseringsadvies dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Dat betekent dat aan verdachte een ISD-maatregel kan worden opgelegd.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de oplegging van een ISD-maatregel ook passend is. Voorop staat dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Daarnaast kan de maatregel een oplossing bieden voor de problematiek van de verdachte. De ISD-maatregel moet, gelet op de duur en het karakter van de maatregel, als ultimum remedium worden beschouwd.
De rechtbank constateert dat verdachte steeds opnieuw overlast en schade veroorzaakt met zijn handelen. De in het verleden aan verdachte opgelegde straffen en voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel hebben er niet toe geleid dat hij zijn gedrag heeft veranderd.
De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Dit alles maakt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een (vermogens)misdrijf zal plegen. Gelet op het dossier, waaronder de reclasseringsrapporten over verdachte, en gelet op wat is besproken tijdens de zitting, ziet de rechtbank geen reële mogelijkheden om met voorwaarden en/of toezicht de hoge kans op recidive te verminderen. Het is voor de veiligheid van goederen dan ook nodig om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen aan verdachte. De rechtbank ziet, gelet op de verblijfsstatus van verdachte en de omstandigheid dat verdachte geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen in Nederland (terwijl de reclassering in de uitvoering van toezicht van die voorzieningen afhankelijk is), geen reële andere mogelijkheid om overlast en recidive te voorkomen. Met de ISD-maatregel kan worden voorzien in de juiste hulp en begeleiding en kan met verdachte ook worden gekeken naar de mogelijkheden om op termijn Nederland te verlaten.
Vooral ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, is het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten, niet aftrekken van de duur van die maatregel.
De rechtbank ziet om die reden ook geen aanleiding voor het bepalen van een moment van tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel. Dat laat onverlet dat de verdachte en zijn raadsman op grond van artikel 38n van het Wetboek van Strafrecht daartoe uit eigen beweging een verzoek kunnen indienen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 26 januari 2024 niet ten uitvoer zal worden gelegd. Subsidiair, indien de rechtbank niet overgaat tot de oplegging van de ISD-maatregel in de hoofdzaak, heeft zij gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel wel ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet op het overtreden van de algemene voorwaarde door verdachte, kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten. Aan verdachte wordt immers al een ISD-maatregel opgelegd in de hoofdzaak. De vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 15 oktober 2024 te Waalwijk, in elk geval in Nederland, meerdere blikjes bier, in elk geval enige goederen, dat/die geheel of ten dele aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )